VAKANTIE 2000 EOLISCHE EILANDEN Dinsdag 27 juni Omdat onze aansluiting naar Bagnara Calabra een half uur vertraging had hadden we alle tijd om in Lamezia een cappuccino en een broodje te nemen. Vanuit de trein hadden we daarna af en toe een mooi uitzicht op zee, maar zeker de helft van de tijd zaten we in tunnels. Even voor ons eindstation zagen we opeens de So Fong voorbij flitsen, feestelijk vlaggend voor onze aankomst. Tot onze verrassing stapte in Bagnara ook de steward van de nachttrein uit. Hij herkende ons ook en vroeg verbaasd wat hier te zoeken hadden, want er was toch niks te beleven voor toeristen! Met enige moeite uitgelegd dat we hiervandaan met een jacht naar de Eolische Eilanden zouden gaan. Onze gastheer zou ons met de fiets tegemoet komen, maar omdat we maar niemand zagen komen zijn we op een gegeven moment op een bankje aan de boulevard gaan zitten. Aan de overkant van de straat stond een vrachtautootje met watermeloenen en omdat we wel ergens aan toe waren ging Thijs een stuk meloen kopen. Maar van kopen was geen sprake, we kregen allebei een groot stuk: welkom in het gastvrije Italië! En toen de kapitein arriveerde, lopend vanwege een lekke band, kregen we allemaal nog een stuk. Tenslotte werden ook de schillen nog netjes in een plastic zakje opgehaald… en vervolgens over de muur omlaag op het strand gegooid! Aan boord hebben we eerst koffie gedronken en onze spullen uitgepakt en daarna een lange siësta gehouden. Toen de bijzondere vissersscheepjes bekeken die worden gebruikt om zwaardvis (spada) te vangen: schepen van een meter of 15 met een boegspriet en een mast van wel dertig meter lang. Twee man staan boven in de mast op de uitkijk en besturen daarvandaan ook het schip, en als ze dan een zwaardvis ontdekken wordt die door een derde vanaf de boegspriet geharpoeneerd. In het centrum bleken alle supermarkten toen inmiddels gesloten, maar bij een groentenwagen konden we nog flink wat groente en fruit in slaan, allemaal spotgoedkoop, en bij een visboer kochten we een paar plakken zwaardvis en zo hadden we toch nog een lekker maal. Woensdag 28 juni Terwijl we ‘s ochtends bezig waren met de voorbereidingen voor ons vertrek richting Eolische eilanden, kwam een visser, die de vorige avond blij gemaakt was met een reserve-flitslichtje, ons nog vlug een versgevangen tonijn brengen. Volgens de Griekse mythologie behoorden de Eolische eilanden toe aan de windgod Aeolus, maar daar was tijdens de oversteek weinig van te merken. Het was zo rustig dat we niet konden zeilen, maar omdat er daardoor ook geen deining was werd ik tenminste ook niet zeeziek. Wel bleek ik ‘s avonds, ondanks herhaaldelijk insmeren met ‘vloeibaar lood’ (factor 30), nog lekker verbrand. Omdat het erg heiig was was er niet veel van de ingang van de Straat van Messina en de Siciliaanse kust te zien. We legden de 40 mijl naar Vulcano, geheel volgens planning, in 7 uur af, zodat we om half vier arriveerden we in de ‘Porto di ponente’, een mooie baai aan de westkant, zoals de naam al aangeeft, van het eiland. Daar vonden we een ankerplekje dicht bij het zwarte lavastrand, zodat de heren niet steeds zo’n end naar de wal hoefden te wrikken. Aan de wal zijn we eerst naar Porto di Levante gelopen, precies aan de andere kant van de landtong die Vulcanello met Vulcano verbindt. Daar hebben we het geneeskrachtige bad bekeken en vooral geroken. Het bleek een stinkende modderpoel, vol met mensen die zich insmeerden met een geel-grijze smurrie, die ze er vervolgens in zee tussen de warmwaterbronnen weer afspoelden. Die bronnen, en ook die in het modderbad, zijn zo heet dat je je flink kunt verbranden als je er net op gaat zitten… We hadden er later ook nog eens in willen gaan, maar dat is er niet meer van gekomen. In de buurt van het bad stegen uit de grond ook voortdurend zwavelwolkjes op, want hoewel de laatste echte vulkaanuitbarsting in 1890 plaatsvond is Vulcano nog steeds actief. In het dorpje, een echte vakantiekolonie maar dan wel hoofdzakelijk door Italianen bewoond, hebben we boodschappen gedaan en daarna hebben we op een leuk terrasje naar het aan- en afvaren van de draagvleugelboten en andere ponten zitten kijken. Om het kwartier kwam er wel eentje binnen, om enkele minuten later al weer weg te stuiven, naar een ander eiland, of naar Palermo of zelfs Napels. Bij onze drankjes kregen we behalve olijven ook hele lekkere ‘croutons’ geserveerd: reepjes brood , met knoflook en oregano in olijfolie gebakken. Daarna hebben we bij een restaurant aan het strand, met uitzicht op de So Fong, pizza gegeten. Donderdag 29 juni Al om 6 uur opgestaan en naar de wal gegaan om de Gran Cratere of Fossa di Vulcano (392m) te beklimmen. In de oudheid geloofde men dat hier de smidse van Vulcanus was en dat leek ons niet zo onwaarschijnlijk, want zelfs op dit vroege tijdstip was het al knap warm. Het eerste stuk, vanaf de weg naar een hoogte van ongeveer 250 meter, was bovendien behoorlijk zwaar doordat het pad uit los lavazand bestond, waardoor je bij iedere stap weer een halve stap achteruit zakte. Het peil van de waterfles zakte dan ook snel. Daarna bestond de ondergrond uit roodachtige klei, waar het regenwater voren van ruim een meter diep in gesleten had, die het pad vormden. Helemaal boven liepen we weer op lava. Vanwege de rook en de werkelijk adembenemende zwaveldampen die uit de krater kwamen hebben we maar geen rondje om de krater gemaakt, zodat we niet helemaal op het hoogste punt zijn geweest. In plaats daarvan hebben we een hele tijd op de kraterrand staan te genieten van het uitzicht, aan beide kanten. Ook hebben we de ‘fumaroles’, gaten waar de zwavel uit komt dampen en in kristalvorm bij neer slaat, bekeken. Weer in het dorp hebben we boodschappen gedaan en na de koffie zijn we maar een hele lange siësta/leespauze gaan houden, want het was te warm om wat dan ook te doen. In loop van de middag draaide de wind, waardoor we in onze baai aan lager wal behoorlijk lagen te deinen. Dus zijn we maar vertrokken naar een plekje aan hoger wal: het stadje Lipari op het gelijknamige eiland, zo’n 4 kilometer noordelijker. Lipari is het grootste van Eolische eilanden, die ook wel Liparische eilanden genoemd worden. Ook hier zijn we weer vlak bij het strand voor anker gegaan, alleen waren hier geen badgasten te bekennen, maar enkel vissersbootjes. In de stad hebben we de winkeltjes in de hoofdstraat bekeken, waar allerlei leuke souvenirs werden verkocht. Een zaakje sprong eruit door een vitrine vol fijn gemodelleerde terracotta kopjes van goden, godinnen en helden, gebaseerd op archeologische vondsten. Intussen zaten overal op straat, op terrasjes en voor etalages, mensen tv te kijken vanwege de voetbalwedstrijd Italië-Nederland. Hoewel onze kapitein niks om voetbal zegt te geven moest hij toch overal even blijven kijken. Uiteindelijk zijn we maar in een restaurantje neergestreken waar een groot aantal Italianen aan de buis gekluisterd zat, om even mee te kijken, maar dat werd dus helemaal tot het bittere eind. Wel een vreemd gevoel hoor, zo omringd te zijn door ‘tegenstanders’. Wij zaten dus, met het oog op de rest van onze vakantie, stiekem maar te hopen dat de Italianen zouden winnen, wat ook inderdaad gebeurde. Tot onze verrassing werd er toen wel even gejuicht, maar van vlagvertoon, straatfeesten, toeterende auto’s en wat er al niet meer gebeurt in ons kouwe kikkerlandje, was hier helemaal geen sprake! Iedereen ging gewoon lekker buiten op het terras eten dus dat hebben wij ook maar gedaan. Vrijdag 30 juni De hele volgende ochtend met veel leedvermaak zitten kijken naar de manoeuvres van een paar superjachten, de een nog groter dan de ander. Die lagen wat verderop, met hun anker uit en hun achterschip tegen de muur. Toen er een weg wilde varen bleken zijn ankers ergens achter te hangen, waarschijnlijk de ankerketting van zijn buurman. Dus dat was, na een hoop drukte en opgewonden gezwaai van de eigenaren en het personeel, achteruit terug. Daarna was zijn buurman, die het spektakel al nauwlettend gevolgd had, zo vriendelijk om te proberen hem te bevrijden door zelf weg te varen, maar de ketting van het andere jacht bleek klem te zitten tussen zijn bakboord anker. Dus moest de mooie witte rubberboot met twee nog mooiere en wittere uniformen erin er aan te pas komen om het zaakje te ontwarren, wat na verloop van tijd ook lukte. Gelukkig maar, want ze lagen precies in de route van de pont! Af en toe zou je nog bijna medelijden krijgen met de rijken der aarde… Daarna over de citadel gelopen, waarvandaan we een mooi uitzicht hadden op een ander haventje, Marina Corta. Het contrast tussen de moderne draagvleugelboten die af en aan stormen en het oude kerkje, gewijd aan de zielen in de hel, ernaast vonden we typisch voor Italië: van de ene kant zo ‘ouderwets’ en van de andere kant zo modern. Want ook in de meest afgelegen plaatsen vind je geldautomaten, internetadressen, en de modernste autootjes, scooters en motoren. ‘s Middags hebben we het archeologisch museum bekeken. De terracotta maskers en beeldjes waren erg mooi, maar we vonden ook de inrichting heel goed. Zo waren een groot aantal amfora’s in een pyramidevorm opgestapeld, waardoor heel duidelijk werd uitgedrukt hoeveel er wel niet gevonden zijn. Tegen de avond zijn we vertrokken naar een andere baai op hetzelfde eiland, bij Porticello, waar een grote puimsteenafgraving (cave di pomice) was. Er stonden ook verschillende oude puimsteen verwerkende fabrieken en eentje die nog in bedrijf was. Omdat alle puimsteen per zeeboot afgevoerd werd, zijn er enkele enorme steigers, die tot ver in zee steken, gebouwd. Vlak voor die laatste fabriek zijn we voor anker gegaan.
Aan de wal vonden we behalve puimsteen, wat trouwens zo licht is dat het drijft, ook volop obsidiaan (zwart vulkanisch glas). In de avondschemering (het werd daar al om half negen donker) zijn we langs de met lava en andere steenbrokken bezaaide kust gelopen tot de rotsen zo steil werden dat we niet meer verder konden. Zaterdag 1 juli Terwijl we zaterdagochtend aan het ontbijt zaten doemde er aan de horizon opeens een grote zeeboot op, die snel onze kant uit kwam. Omdat we dachten dat die wel eens dwars op de kopse kant van de steiger naast ons zou kunnen gaan liggen, en ons zo mooi zou opsluiten als hij zijn touwen naar de ankerboeien uit zou zetten, zijn we maar haastig vertrokken naar het volgende eiland, Panarea. Achteraf bleek de boot toch in de lengte langs de steiger te gaan liggen. Onderweg zagen we nog een grote vis, waarschijnlijk een zwaardvis, net onder de oppervlakte zwemmen, maar toen we er heen voeren was hij verdwenen. Bij Panarea zijn we in een mooi door rotswanden omgeven baaitje (Cala Junco) voor anker gegaan. Omdat de heren bij het invaren van de baai een trap op de bodem hadden zien blinken ging Thijs de zaak eens snorkelend verkennen. Hij vond daarbij niet alleen de locatie van de trap (die wel een meter of 20 diep lag), maar ook nog een snorkel en een mooi schelpje. Vervolgens zijn we met de sportjak en een grote rol touw met een haak naar de plek van de trap gevaren. Thijs kreeg de haak er omheen, waarna er een sjieke en zeer bruikbare roestvrijstalen zwemtrap met teakhouten treetjes boven water kwam. Toen wij het baaitje binnenkwamen lag er alleen nog maar een groot Maltees houten zeiljacht, maar beetje bij beetje druppelde het vol met kleine motorbootjes en enorme speedboten , vol stoere mannen en schone dames. Ook kwam er regelmatig een rondvaartboot een rondje maken, waarbij de passagiers dan even in de baai mochten zwemmen. De rest van de middag hebben we lezend dan wel slapend doorgebracht en rond vijf uur zijn we naar de wal gegaan. Vanaf het ‘kiezelstrand’ leidde een trap naar boven, waar zich de restanten van een prehistorisch dorp bevonden. Behalve een aantal stenen cirkels was er niet veel te zien, maar we hadden wel een prachtig uitzicht op onze baai. Vervolgens leidde de trap langs de rotsen naar de volgende baai, waarvandaan een lange weg naar het centrum van het dorp Drauto liep. Aan beide zijden stonden spierwitte, met bougainville begroeide huisjes met knalblauwe deuren, omgeven door ommuurde tuinen.
Omdat de wegen zo smal waren reden er op het eiland ook geen auto’s, alleen APE’s, kleine vrachtwagentjes op drie wielen en elektrische (golf?) autootjes. Ook de carabinieri reden in zo’n elektrisch vehikel rond, wat hun gezag niet helemaal ten goede kwam, vonden wij… Langs allerlei leuke zaakjes (winkels met kitscherige souvenirs kom je op deze eilanden nauwelijks tegen) slenterend kwamen we tenslotte bij het haventje aan. Hier was het een drukte van belang, niet alleen vanwege de vele volle terrasjes, maar ook omdat allerlei grote en kleine boten net de haven binnenliepen. We zagen ook een van die flitsende speedboten uit ‘ons’ baaitje terug, waarvan de heren geschat hadden dat hij wel twee keer 100 pk zou kunnen hebben. Dat bleken er dus twee keer 250 te zijn… Hoewel we zaklampen bij hadden wilden we in verband met de lange wandeling en de haakse bochten in de trap langs de rotsen graag voor het helemaal donker zou zijn aan boord zijn, dus gingen we vast op zoek naar een plekje om wat te eten. Maar om half 8 zaten er nog nergens mensen aan tafel, tot we bij een sjiek hotel kwamen. Het bleken echter de personeelsleden te zijn, die daar vast zaten te eten! Terwijl we even stonden te aarzelen, wat verlegen met de situatie en het zag er allemaal toch wel erg duur uit, besliste de baas echter vriendelijk dat we wel vast wat konden drinken en werden we naar een hoek van het terras met prachtig uitzicht op zee geleid. Het terras was in typisch Eolische stijl aangelegd: een tegelvloer, omringd door lage muurtjes, waarop korte zuilen staan die het rieten dak ondersteunen. Op een van de eilanden zagen we nadien ook nog een eend rondrijden die van zo’n zelfde rieten dak was voorzien. Bij de drankjes werden weer allerlei lekker hapjes gserveerd, waaronder een vrij pittige puree van gedroogde tomaten. Toen het personeel uitgegeten was kregen we de menukaart en hoewel het inderdaad stikduur was hebben we wel gesmuld. Vooraf penne met een zalige tomatensaus en daarna zwaardvis.
Toen was het inmiddels toch helemaal donker geworden, waardoor de baas behoorlijk op hete kolen zat, maar de wandeling viel mee. Het was zelfs geweldig om, bij een nu zeer aangename temperatuur, door het donker tussen al die geurende tuinen door te lopen. Bij onze terugkeer was de hele baai op de So Fong na verlaten. Zondag 2 juli Na het ontbijt op weg gegaan naar het volgende eiland, wat zo’n beetje het hoofddoel van de reis was: Stromboli. Vanaf Lipari hadden we twee avonden daarvoor al af en toe een rode gloed boven de nog steeds zeer actieve vulkaan gezien. De meeste uitbarstingen van de Stromboli bestaan echter niet uit lavastromen, dat gebeurt maar eens in de tien jaar, maar wel uit het uitstoten van stenen en gaswolken. De laatste grote eruptie vond plaats in 1930. Net voor die uitbarsting kwam het hele eiland een meter omhoog! Hoewel er naar verhouding weinig slachtoffers vielen hebben veel mensen daarna het eiland voorgoed verlaten, waardoor er een eind aan de wijnbouw kwam. Vanaf een afstand ziet de steil uit zee oprijzende ruim 900 meter hoge berg er zeer indrukwekkend uit. Onder de zeespiegel loopt de helling nog eens twee kilometer door. We zouden eerst naar een plekje gaan waar volgens onze kapitein, die hier al een paar keer geweest was, allerlei mooie stenen en zwavelbrokken moesten liggen. Dat bleek onder aan een steile helling te zijn, een soort lavagletsjer waarvan voortdurend steentjes omlaag rolden. Omdat de helling ook onder water zo steil was, en het er waarschijnlijk vol rotsblokken lag waartussen het anker klem zou kunnen vallen, hebben we maar aan een tonnetje vastgemaakt wat wel van een rondvaartbootje zou zijn. Eenmaal op de wal vond ik het toch wel een beetje griezelig, niet alleen vanwege de stenen die steeds naar beneden kwamen maar ook omdat de oever enkel uit grote lavabrokken bestond, die onder water spekglad en daarboven gemeen scherp waren zodat je nauwelijks kon lopen. Maar de kapitein wilde persé een ‘verse’ steen opvangen. Toen ik er genoeg van had (ik viel inmiddels ook om van de honger) bracht Thijs mij vast aan boord met de sportjak en ging daarna terug om zijn vader op te halen. Toen hij net op de terugweg was kwam er opeens een grote steen omlaag gedonderd, die net voor pa, die geen kant op kon, op een andere rotsblok uit elkaar spatte. Een van de brokstukken raakte hem hard tegen zijn enkel. Weer aan boord bleek de enkel gelukkig niet gebroken, maar wel erg pijnlijk, en bovendien had de scherpe steen een flinke vleeswond veroorzaakt. Terwijl we daar mee bezig waren kwam er een stukje verderop langs de helling opeens een reusachtige steenlawine omlaag, begeleid door een enorme stofwolk, waarbij grote blokken tot in het water rolden. Iemand die daar had gestaan zou dit natuurgeweld zeker niet overleefd hebben. Nadien lazen we ook in alle gidsen waarschuwingen dat je hier, onderaan de Sciara del fuoco, wat zoiets als vuurhelling betekent, niet te dicht bij de kust moet komen. Omdat we niks anders hadden maar een stuk kip uit de vriezer gehaald en dat op de enkel gelegd. Aangezien pa meer vertrouwen in een Nederlandse veearts dan in een Italiaanse dokter had maar naar Huibert gebeld voor goede raad. Toen we van de schrik bekomen waren en gegeten hadden zijn we naar een dorpje verderop gevaren en daar, veilig aan het strand, voor anker gegaan. Omdat de bakker en de supermarkt vlak bij zouden moeten zitten zijn we daarna de wal op gegaan om boodschappen te doen. Maar door de schok had onze gids zich blijkbaar een dorpje vergist, want we moesten ruim een half uur lopen voor we langs de eerste winkel kwamen. Niet dat dat zo erg was, want onze route voerde ons weer langs zo’n mooi begroeid, smal weggetje. We kwamen ook nog langs het vrolijk gekleurde huis waar Ingrid Bergman tijdens de opname van de film Stromboli verbleef. Tenslotte kwamen we op het ‘beroemde’ pleintje voor de kerk van San Bartolomeo, waarvandaan de groepen vertrekken die de berg op gaan. Ook heb je er een prachtig uitzicht op Strombolicchio, een steile rots met een vuurtoren erop, een paar honderd meter uit de kust. In de hoofdstraat, die van het pleintje naar de haven loopt, hebben we vervolgens allerlei lekkere dingen en een hoop flessen water gekocht en daarna zijn we langs een weg die onder langs de kust liep terug naar onze baai gesjouwd. Omdat het zo warm was, was een van de waterflessen al weer leeg voor we aan boord waren. ‘s Avonds een lekkere salade gemaakt en daarbij de zwaardvis gegeten die ter afwisseling van het ontdooide kipcompres uit het vriesvak was gehaald. Daarna zijn we (toch) weer richting Sciara del fuoco gevaren om in het donker te kijken naar de uitbarstingen en de gloeiende stenen die omlaag zouden komen rollen. We hadden een mooi uitzicht op de krater, waar constant een oranje oplichtende wolk boven hing, want ieder kwartier was er wel een uitbarsting. Dat was nog eens vuurwerk! Daarna met behulp van de GPS en zaklampen geprobeerd het boeitje terug te vinden waar we die ochtend aan gelegen hadden, maar het dat lukte niet. Achteraf was het waarschijnlijk helemaal geen ankertonnetje maar een kreeftennet waar we aan gelegen hadden… Omdat er nauwelijks wind stond, en om het risico in het donker het anker tussen de rotsen te laten vallen te vermijden, besloten we maar een end de ruimte in te varen en het schip de rest van de nacht maar te laten drijven. Maar na verloop van tijd werden de heren (ik slaap overal dwars doorheen) wakker van het geluid van de branding en bleken we wel erg dicht bij de kust te liggen. Dus weer de ruimte in en de wekker op een uur gezet. Tegen de ochtend is de kapitein daarna maar naar de baai van S. Vincenzo, het dorpje verderop, gevaren. Ik werd pas wakker van het anker, niks van de motor gehoord… Maandag 3 juli Het dorp in gegaan om boodschappen te doen en voor die avond een Stromboli-tocht te boeken bij het gidsenkantoortje. We kregen een hele brief vol aanwijzingen mee: hoge schoenen met sokken aandoen, geen contactlenzen dragen, een trui of reserve T-shirt meenemen, een zaklamp, en minimaal een liter water per persoon en wat fruit of ander voedsel. Weer bij het schip bleek de waterboot gearriveerd. Omdat de Eolische eilanden zelfs nauwelijks bronnen hebben en er niet genoeg regen valt worden ze allemaal door coasters van water voorzien. Op alle eilanden zijn hiervoor, soms op meerdere plekken, steigers met koppeling voor de ca. 15 cm dikke waterslang aangelegd. Op de meeste plaatsen gooi de waterboot een stuk voor de steiger zijn ankers uit en vaart daarna achteruit tot vlak voor de steiger, waar touwen op gezet worden. Omdat er hierdoor op de eilanden nogal zuinig met water om gesprongen wordt zijn er nauwelijks ‘zomaar’ kraantjes waar je water kunt pakken, waardoor we al die tijd de watertank nog niet bij hadden kunnen vullen. Om water te bezuinigen en om eens te kijken hoe het smaakte die dag daarom maar eens macaroni gekookt met zeewater, en ook de afwas voorgewassen met buitenboordwater. Hoewel de macaroni op zich vrij zout was smaakte het geheel toch prima en het zoute water bleek zelfs koud prima afwas water. Na de siësta zelf ook een zout bad genomen (het water was 27 graden volgens de badthermometer) en daarna op pad gegaan. Bij het gidsenkantoortje kregen we een mooie rode helm, de niet verplichte bamboe wandelstok hebben we maar afgeslagen, wat achteraf wel verstandig bleek want de meeste tijd had je er meer last van dan gemak. Ook de helmen hebben we helemaal niet gebruikt, maar ze bleken wel handig om de rest van je groep te herkennen, want behalve rode verschenen er ook witte en blauwe helmen op het kerkplein. Alle groepen bestonden uit rond de 15 personen. Toen er om klokslag 6 uur een energiek uitziende man met rode helm het plein op kwam lopen zijn we daar maar met z’n allen achteraan gegaan, hoewel hij zich niet voorstelde of wat zei. Het eerste deel van de route kenden we al: dat hadden we de dag daarvoor al in omgekeerde richting gelopen op zoek naar de supermarkt. We daalden bijna af naar zeeniveau en toen begon de weg buiten het dorp langzaam te stijgen. Het pad, wat speciaal aangelegd zou zijn voor de film Stromboli, liep erg gemakkelijk, waardoor dit deel van de tocht ondanks de warmte niet erg vermoeiend was. De gids gaf en toe wat uitleg aan een paar Italianen die voorop liepen en dat konden we wel een beetje volgen. Zo wees hij bijvoorbeeld wilde munt en een kappertjes struik aan, waar deze regio bekend om is. De kappertjesplant heeft ronde blaadjes en als de kappertjes niet geplukt worden, worden het prachtige geel met roze bloemen.
Op een gezin met kind na waren de meeste groepsleden ongeveer van onze leeftijd. Behalve Italianen waren er ook twee Fransen, drie Duitsers, een waarschijnlijk Zwitsers stel en een Spaanse: een gemeleerd gezelschap dus. Even verderop liepen we een rietveld binnen wat mensenhoog was. In een bocht hielden we pauze, waarbij de ‘blauwhelmen’ ons voorbij liepen. De rest van de tijd was het steeds haasje-over: inhalen en ingehaald worden door de twee andere groepen. Tot ieders verbazing, want we liepen toch allemaal wel een beetje te hijgen, stak de gids een sigaret op. Eentje hier en eentje boven, verklaarde hij. Inmiddels hadden we al een mooi uitzicht omlaag over de dorpjes en de zee. Na verloop van tijd werd het pad steiler, zanderig en zo smal dat de harde struikjes aan weerszijden lekker langs je benen krasten. Inmiddels waren we ook twee blauwhelmen voorbij gelopen die al afgehaakt hadden. Bij de tweede pauze, waarbij de gids schijfjes citroen uitdeelde, keken we op de Sciara del fuoco. Daarna werd het af en toe echt klauteren over de stenen en op andere momenten was het steile pad zo zanderig dat je behoorlijk stof liep te happen. Omdat het voor de meesten nu behoorlijk zwaar werd kregen we steeds vaker een rustpauze. Een Italiaanse man haakte af omdat hij kramp kreeg, zijn vrouw en dochtertje besloten dapper door te gaan. Hoewel het meisje zich al die tijd goed gehouden had begon ze nu uit ongerustheid om haar vader merkbaar slechter te lopen. Het was echter niet dit kind wat voor oponthoud zorgde, maar een Duitse knul die werkelijk niet naar boven kon komen. Het werd nu ook echt zwaar: net als op Vulcano liepen we door het losse lavazand, waardoor je bij iedere pas weer terugglijdt. Inmiddels waren we echter voorbij het ‘point of no return’ : als het eenmaal schemerig wordt mag je niet meer omdraaien. De pauzes bestonden nu vooral uit wachten tot de Duitser bij was en dan gingen we weer verder. We hadden de indruk dat de gids, die steeds op zijn horloge liep te kijken en met zijn walkie-talkie te praten, door dit verlet geen tijd meer had om op mooie plekjes op een uitbarsting te blijven wachten. Tijdens het lopen had je weinig tijd om om je heen te kijken, omdat je goed moest kijken waar je liep. Het laatste stuk vond ik het ook knap zwaar worden, maar eenmaal op de ‘kam’ kwam het einde toch in zicht. Toen was het, ongeveer 21.30u, inmiddels ook zo goed als donker. Boven ploften we tussen de andere groepen neer in het warme gruis. We moesten allemaal netjes op een rijtje op de rand gaan zitten, zodat de gids zijn schaapjes later in het donker terug zou kunnen vinden. Honger hadden we eigenlijk niet maar wel heel veel dorst. We hadden ieder anderhalve liter water meegenomen, maar boven moesten we ons echt inhouden om niet alles op te maken. Het was niet koud boven, maar omdat we zo bezweet waren was het na verloop van tijd toch wel lekker om even een trui aan te kunnen trekken. Terwijl we daar zaten werden we ongeveer om de tien minuten getracteerd op een uitbarsting, de een wat groter dan de ander. Uit een gesprek van de gids maakten we op dat een van de kleinere kraters momenteel zo actief was: uit de grote kwam alleen maar af en toe een rookwolk. Omdat we vanaf een hoger punt op de krater neerkeken zagen we de stenen die uitgestoten waren nog lang nagloeien: het leek net of je in het donker vanuit een vliegtuig neerkeek op een grote stad. Na ongeveer een uur boven gezeten te hebben begonnen we aan de afdaling. We gingen niet via dezelfde weg terug, die zou te steil en gevaarlijk zijn, zeker in het donker, maar langs de andere kant van de berg die helemaal uit los gruis bestond. En nu werkte dat in ons voordeel: met iedere stap gleed je wel twee meter verder. Omdat het zo stoof hadden we allemaal een stofmasker van de gids gehad. Zo in het donker, langs die kale helling en met al die gemaskerde mensen met zaklampjes leek het wel of we met een marsexpeditie bezig waren. Zo daalden we een hele tijd af, genietend van het uitzicht over de donkere zee en de lichtjes van de octopusvissers en van de andere eilanden in de verte, want zolang je achter je voorganger bleef hoefde je eigenlijk niet te kijken waar je liep. Het enige nadeel was dat je schoenen langzaam vol sijpelden met dat scherpe zand, en de gids wilde pas na een hele tijd stoppen. Daarna bleef het pad enorm zanderig en omdat het ook nog eens door het hoge riet kronkelde, waar het stof tussen bleef hangen zodat je behalve je voorganger echt niks meer zag als een groenige tunnel, werd de sfeer wel heel onwerkelijk. De gids stopte dan ook regelmatig om te vragen of iedereen er nog was, want even de aansluiting verliezen betekende onherroepelijk verdwalen. Omdat we constant afdaalden liep je gewoon te wankelen als een zeeman die na maanden weer aan land komt, als er eens een stukje vlak was. Rond half een waren we weer op het kerkplein waar we, de slome Duitser nota bene ineens voorop, onze helm inleverden. En omdat er verder, anders dan verwacht, behalve de hereniging van het Italiaanse gezinnetje niks te beleven was zijn we maar in een keer naar de So Fong gelopen. Na een telefoontje werden we door de watertaxi van het strand opgehaald, waarna we bij een koel drankje onze belevenissen konden vertellen en vernamen dat Kia die avond met veel plezier haar eerste les behendigheid gehad had. Dinsdag 4 juli Tot onze verbazing bleken we de volgende dag helemaal geen spierpijn te hebben. Om de buitenboord te testen met z’n drieën in de inmiddels opgeblazen rubberboot naar Strombolicchio gevaren. Dit eilandje, meer een steile rots eigenlijk, is de gestolde kern van een verdwenen vulkaan. De top bestaat uit grillige lava, waarvan een van de punten uit een bepaalde hoek precies op een paardenhoofd lijkt. Aan de andere kant van het eiland is een trap die oorspronkelijk bedoeld was voor de vuurtorenwachter. Er was ook een klein muurtje met een hijsinstallatie om de vuurtoren te bevoorraden. Toen we die trap wilden beklimmen bleek echter dat een stel bouwvakkers hem net aan het repareren was. Daarna met de So Fong nog eenmaal langs de Sciara del Fuoco gevaren (zijn slachtoffer zat nog steeds met zijn pootje omhoog) en vervolgens koers gezet naar het eilandje Basiluzzo. In een mooi blauw baaitje met achterin een grot voor anker gegaan. Na het zwemmen vanuit de rubberboot de huid van de So Fong schoon geboend, die in de haven van Bagnara nogal smerig geworden was. Terwijl we daar mee bezig waren kwam er een patrouilleboot van de Guardia Costiera langs drijven, maar gelukkig voeren ze door. Na de lunch, die zoals inmiddels gebruikelijk uit een salade bestond, hebben we met de rubberboot een rondje om het eiland gemaakt. Dat bleek niet voor niets onbewoond: het zag er aan alle kanten even grillig en ontoegankelijk uit. Bestond de rotswand in onze baai uit basaltachtige rotsen, om de hoek stonden hele zuilen die wel op enorme stapels pannenkoeken leken. Wat verderop leken het wel elfenbankjes en op de bovenste rand stonden allerlei versteende dieren en gotische waterspuwers. Aan alle kanten waren prachtige baaitjes met kristalhelder water, en in een van die baaitjes lag de Guardia Costiera bij een rondvaartboot langszij. De heren lagen prinsheerlijk in het water te spartelen tussen de passagiers… Daarna zijn we vertrokken naar het eiland Salina, waar we bij het plaatsje S. Marina Salina voor anker zijn gegaan. Toen we de wal opgingen om waterflessen te halen bleek het een leuk dorpje te zijn. Langs de oude kustlijn was een hele nieuwe boulevard aangelegd, maar doordat er wat ruimte tussen was gelaten was het een leuk geheel geworden. Ook de nieuwe jachthaven, waar we even gingen kijken of er een waterkraan was, riep door het gebruik van boogjes en mooie lantaarns een ‘Venetiaanse’ sfeer op. Op alle Eolische eilanden lijkt nieuwbouw trouwens strak in de hand gehouden te worden: nergens zie je smakeloze betonblokken zoals in Spanje en Griekenland. Woensdag 5 juli De dag begon veelbelovend: om half 9 was het al 29 graden in de schaduw! Na het ontbijt zijn we met de waterkannen in de rubberboot eerst maar eens op zoek gegaan naar drinkwater, want de tank moest nu toch wel dringend bij gevuld worden. Gelukkig was de baas van het bunkerstation bij de jachthaven zo vriendelijk om ons 40 liter water cadeau te geven bij 3 liter benzine, dus dat bespaarde ons een hoop gesjouw. Vervolgens zijn we kaarten gaan kopen, want dat begon toch wel tijd te worden. Toen twee keer een half uur op het postkantoor gezeten voor postzegels, want daar duurde alles nog langer dan op een Frans postkantoor. Gelukkig was het er lekker koel binnen en hing er een interessante plattegrond van het eiland. Salina was het eerste Eolische eiland met een natuurreservaat. We vonden het ook veel groener dan de rest. Maar het was veel te warm was om zelfs maar aan lopen te denken. Om wat verkoeling te krijgen zijn we maar weer gaan varen, richting Filicudi. Terwijl ik op de preekstoel zat uit te kijken naar zwaardvissen moesten de heren zonodig vol gas geven om te kijken op ze me konden laten soppen. Ik kreeg nog geen spettertje water, maar uit de uitlaat kwam een zwarte wolk waar de Stromboli jaloers op zou kunnen zijn. En natuurlijk kreeg de volgboot de volle lading. Dus dat was poetsen voor we de wal op konden. Omdat pa genoeg had van zijn scheepsarrest en er een leuk uitziend terrasje net aan het strand zat gingen we maar weer eens uit eten. Het restaurant bleek geen kaart te hebben en we konden kiezen uit spaghetti of spaghetti als primo en vis of vis als secondo… Donderdag 6 juli Bij het brood halen een kraantje ontdekt, zodat we voor het vertrek de waterkannen nog een keer konden vullen. Onderweg naar Alicudi zwempauze gehouden bij een steil uit het water op rijzende rotspunt. Bovenop deze ‘vinger gods’ stond een Mariabeeld. Alicudi , het laatste van de Eolische eilanden, bleek ook het ‘primitiefste’. Het centrum van het dorp werd gevormd door de aanlegsteiger van de draagvleugelboot. Daarvandaan konden we 100 meter de ene kant op lopen en 500 meter de andere kant op langs de kust en verder waren er geen ‘normale’ wegen, alleen maar steile paden en trappen. De huizen staan op terrassen langs de helling. Voor het vervoer van zware goederen worden ezeltjes gebruikt. Maar ook hier laat de vooruitgang zich niet tegenhouden: er liep ook iemand met een soort steekwagentje op rupsbanden rond voor het vervoer van bagage, en deze ‘minitank’ bleek de trappen met gemak te nemen. Zelf zijn we ook een heel end naar boven geklauterd, maar bij het kerkje vonden we het wel genoeg. Voor ons uit liep een puffende, bleke man met een grote tas die door twee meisjes uit het dorp bij de pastorie werd afgeleverd. De nieuwe herder, dachten we. Bij het kerkje stond een windvaan om het lampje bij het Mariabeeld van stroom te voorzien: er is nog niet zo lang electriciteit op Alicudi. Op de terugweg naar de So Fong hield de buitenboord ermee op: tankje leeg. Op datzelfde moment begon er in het dorp een ezel te hinniken, alsof hij ons uitlachte. Gelukkig was het niet zo ver meer, zodat we het wel met de peddel redden en er niemand hoefde te gaan zwemmen. ‘s Avonds het ‘kipcompres’, wat steeds opnieuw bevroren en ontdooid was, maar als lokaas in het kreeftennet overboord gezet, maar blijkbaar houden kreeften niet van kipfilet. |