Riverhoppen

In het voorjaar van 2004 zijn we met een camper van Noord-Oost naar Zuid-West Frankrijk gezworven, op sluizenjacht langs allerlei al dan niet (meer) bevaarbare rivieren en kanalen:

 

In de rotsen uitgehakt jaagpad langs de LotMARNE
AUBE
CANAL DE LA HAUTE SEINE
CANAL DE BOURGOGNE
CANAL DU NIVERNAIS
ALLIER
ALAGNON
TRUYERE
LOT
TARN
C. DE MONTECH A MONTAUBAN
C. LATERAL A LA GARONNE
GARONNE
DORDOGNE
CANAL DE LALINDE
ISLE
CHARENTE

MARNE

Omdat we zo op stel en sprong vertrokken zijn, zonder vaste bestemming, en met onze gedachten bij heel andere dingen, rijden we zomaar een end Frankrijk in. Bij Reims vinden we het wel welletjes, maar om nou daar of in Chalons te gaan overnachten, waar we al zo vaak geweest zijn… Dus rijden we naar Epernay, waar we nog nooit geladen hebben. Natuurlijk een parkeerplaatsje aan de Marne gezocht, tegenover het torentje van Castellane Champagne, wat er vanuit de trein naar Parijs altijd zo leuk uitziet. Een mooi plekje, maar inderdaad, de trein komt er net langs...

AUBE

Sluis van Anglure op de AubeNa een bezoekje aan de plaatselijke super voor wat proviand voor ons en de camper rijden we dwars door de champagneheuvels naar Anglure, aan de Aube. We hebben al jarenlang een kaart van de sluis van Anglure in de la liggen van de Franse binnenvaart-tekenaar Charles Berg, uit de serie "Les belles éclusières des canaux oubliés", dus die willen we nu wel eens in het echt zien. Nou, deze sluis blijkt echt vergeten. Hij is er nog, maar er zitten geen deuren meer in en er ligt een heel laag bruggetje voor. Erg bevaarbaar ziet de Aube er ook niet meer uit. De Aube, een zijrivier van de Seine, was héél vroeger over 46 kilometer bevaarbaar. Er zitten twee sluizen van 40 bij 7,80 meter in. We maken nog een rondje door het dorp, met zijn schilderachtige lavoir en watermolen, en rijden dan naar het nabijgelegen Saint-Just.

 

CANAL DE LA HAUTE SEINE

Sluis in het canal de la Haute-SeineSaint-Just ligt aan het canal de la Haute-Seine. Dit kanaal loopt van Marcilly, aan de samenloop van de Seine en de Aube, naar Bar-sur-Seine. Van deze 76 kilometer is maar 44 kilometer werkelijk bevaarbaar geweest, van Marcilly tot Troyes. Een groot succes is het kanaal nooit geworden, en het is dan ook al heel lang buiten gebruik. De vijftien sluizen zijn 5,20 bij 34 meter. De sluis van Saint-Just is een dubbelsluis, met drie hefdeuren. De deuren zijn zwaar verroest, de bomen groeien uit de sluismuur, maar er loopt nog water door het kanaal. In opwaartse richting is geen jaagpad, dus fietsen we af. Nog een sluis, met een guillotine- en een gewone deur, die een hangende tuin is geworden. Op alle sluizen staat een Chinees-aandoend logo. Van een vergeten service de navigation of gewoon van de fabriek?

Pont-canal de BarbereyDaarna rijden we naar Barberey, waar een bijzonder aquaduct moet zijn. Van hout, heb ik eens gelezen. Het is even zoeken, want er is zoveel water in Barberey maar het kanaal staat net droog. Maar we komen er, dankzij onze weer tot mountainbikes getransformeerde boodschappenfietsen. Het pont-canal blijkt niet van hout, alleen het jaagpad, maar gewoon van ijzer. Desalniettemin is het een fraai aquaduct, en ook bijzonder doordat het, net als de sluis aan de benedenkant ervan, droog staat. Het houten jaagpad is onlangs door vandalen gesloopt, maar zo te zien had de tand des tijds er van tevoren ook al behoorlijk aan geknabbeld. Boven het aquaduct is alleen maar wildernis, dus fietsen we een stukje af. De eerstvolgende sluis is zo vakkundig gedempt dat ik hem eerst niet als zodanig herken. Daar beneden staat weer water in het kanaal, waar we tot de volgende sluis langsfietsen.

Dan rijden we, bij gebrek aan jaag/fietspad, naar Troyes. We hebben altijd gehoord dat het kanaal hier helemaal gedempt is. We willen dus eens kijken of we de locatie van het sluisje aan de Quai Dampierre, waar we een oude ansichtkaart van hebben, nog terug kunnen vinden. Dat blijkt geen probleem, het markante ronde circustheater van de foto staat er nog steeds, maar de sluis is inderdaad volledig verdwenen, onder een parkeerterreintje. Het kanaal is echter niet compleet verdwenen, het bassin is er bijvoorbeeld nog, dankzij een paar fonteinen tot stadsvijver omgetoverd. Er ligt zelfs nog een (restaurant) schip in, voor ons gevoel echter geen 'Haute-Seine', maar een gewone 38-meter spits. Te koop. Omdat we wel aan het water geparkeerd staan, maar ook aan een drukke weg, besluiten we nog een keer te verkassen.

CANAL DE BOURGOGNE

Dus rijden we naar Saint-Florentin aan het Canal de Bourgogne, waar Thijs in de prehistorie nog wel eens aluminium gelost heeft. Onderweg veranderen de huizen en het landschap geleidelijk. Het wordt mooier, Bourgondischer... We parkeren op het dorpsplein, boven op de berg, en fietsen na het eten naar het kanaal. Trappen hoeft dus niet... en aan de terugweg denken we nog maar even niet. Aan de loskade, nu natuurlijk verhuurbasis, staan nog twee campers. De meeste huurjachtjes liggen nog thuis voor de deur. Nadat we het aquaduct bekeken hebben, en daarvandaan het fraaie silhouet van Saint-Florentin bewonderd hebben, fietsen we een stukje op. Het jaagpad verkeert in erbarmelijke staat. Eerst zijn er steeds enorme happen uit, zodat je zó het kanaal in fietst als je niet uitkijkt, en dan staat het compleet blank. De toeristische kanalen zijn dus ook niet alles bij VNF. De volgende sluis is helemaal afgezet met hekken, dus gaan we maar terug naar de camper. Over de weg, niet over dat vreselijke jaagpad. Daarna vallen we dus weer zonder probleem in slaap.

CANAL DU NIVERNAIS

We hebben inmiddels bedacht dat we naar het zuid-westen gaan, maar omdat het vanwege Pinksteren een 'zwarte zaterdag' is besluiten we de autowegen maar te mijden. Van Saint-Florentin rijden we naar Auxerre. Een pláátje… Ik neem een massa foto's van kleurige bootjes, met de kathedraal en een strakblauwe hemel op de achtergrond. Daarna gaan we nog even bij Batardeau, de eerste sluis van het Canal du Nivernais kijken. De laadinstallatie bij de silos van Auxerre is verdwenen.

Auxerre pont levis du marais - canal du Nivernais

Omdat ik het Canal du Nivernais, waar spitsen niet door kunnen omdat de sluisjes in het middelste gedeelte te klein zijn, altijd al eens heb willen zien, rijden we richting Sardy, waar een sluizentrap moet zijn. Bij Diron staan borden naar een pont levis. Er blijken twee klapbruggetjes te zijn, een metalen en een houten. Uit een VNF-bord blijkt dat de plaisanciers geacht worden deze bruggen zelf te bedienen. Je moet de brug wel open houden tot je schip erdoor is... goh! Even later komen er drie huurjachten uit de sluis en maken ruim voor de brug vast. Van het eerste bootje stapt iemand af om de brug open te gaan draaien. Pas als die lang en breed open staat maakt de hele vloot los om de brug te passeren. Een opvarende van het derde bootje wil de brug weer dicht draaien, want de eerste man is intussen naar de volgende brug gelopen, maar krijgt de pal niet los. Gelukkig is er een ervaren schipper in de buurt...

We parkeren in Sardy bij sluis 16, de onderste van het valleitje. Na de lunch fietsen we op. Het jaagpad is hier zo perfect dat er voor ieder sluiswachtershuis een verkeersdrempel ligt! Zoals we al gelezen hebben zijn veel sluiswachters hier ook kunstenaar, wat duidelijk aan hun huizen en uiterlijk te zien is. Alle sluizen zijn hier anders, andere deuren, andere verlaten. Natuurlijk draaien we even mee, als er een huurjacht passeert.

sluiswachtershuis in de vallée de Sardy  Tunnel canal du Nivernais Maison du Bazois  

Dan fietsen we door naar het scheidingspand, waar drie tunneltjes in zitten. De 'tranchée' blijkt een echte kloof, smal en diep. Onderweg passeren we een prachtige, met klimop begroeide boogbrug. De tunnels zelf zijn niet echt bijzonder en je kunt er ook nauwelijks bij komen

AsterAan de andere kant is een verhuurbasis, waar een (lelijk) beeld van Pierre-Paul Zivy staat, de man die het Canal du Nivernais in de jaren '70 van de ondergang gered heeft door het watertoerisme op gang te brengen. Van Sardy rijden we via Alluy naar Decize. In Alluy staat het Maison du Bazois, een VVV-kantoor en tevens informatiecentrum over alle Bourgondische kanalen. Het gebouw heeft de vorm van een sluis. Helaas, gesloten. In Decize, het eindpunt van het canal du Nivernais, stoppen we nog even om de houten passagiersspits Aster te bekijken, en rijden dan richting Moulins. Als we de Loire oversteken zien we in de verte een 'gabare' liggen. Je kunt hier ook het 'Circuit des mariniers de Loire' rijden.

ALLIER

In Moulins vinden we een mooi overnachtingsplekje aan de Allier, net beneden de boogbrug annex stuw. De Allier is vroeger (afvarend) over 247 kilometer bevaarbaar geweest, maar er zitten geen sluizen in. In tegenstelling tot de voorgaande dagen, toen het soms al een beetje té warm was, schijnt de zon de volgende morgen niet. Na verloop van tijd begint het zelfs te druppelen. Nou ja, dan maken we er maar een rij-dag van. Het zal wel vaak regenen in dit gebied: al dat bronwater moet toch ergens vandaan komen! Van Moulins rijden we door het dal van de Allier over de route nationale richting Clermond-Ferrand. Onderweg passeren we de prachtigste huizen en kastelen.

ALAGNON

Net voor Riom zien we opeens een enorme bult aan de horizon opdoemen: dat blijkt dus de beroemde Puy de Dôme te zijn. Je wordt nog eens verrast als je zo op de bonnefooi op vakantie gaat. We nemen een stukje autoweg en gaan dan de 'Gorges de l'Alagnon' rijden. We moeten nu eenmaal water naast ons hebben, al is het een riviertje waar we nog nooit van gehoord hebben en wat volgens onze oude vaargids ook voor geen meter bevaarbaar is geweest. Zoals andere mensen 'cityhoppen' of 'islandhoppen' zijn wij deze reis aan het 'riverhoppen'...

Een paar uur slingerdeslinger en prachtige huisjes. Steeds meer (lei)stenen dakpannen van wel drie centimeter dik. Sommige huizen zijn ook meer dak dan muur. We zitten nu trouwens in het gebied van de Cantal-kaas. De heuvels worden steeds hoger en steiler. Midden in het 'Parc régional des volcans d'Auvergne' ligt er opeens nog slagroom op... Hé, normaal gesproken wordt het toch warmer naarmate je verder naar het zuiden gaat !? Ondanks de regen en de verschrikkelijke naam maken we in het wintersportoord "Super-Lioran" een mooie wandeling rond het dal.

TRUYERE

Onze bestemming voor vandaag is Entraygues, aan de samenloop ('inter aquas') van de Truyère en de Lot. Net voor we daar zijn komen we nog door Montsalvy, een leistenen dorpje dat je zó op zou kunnen pakken en in het sprookjesbos van de Efteling neerplanten. Na Montsalvy gaan we alsmaar steil omlaag. Langs de weg staan intrigerende borden, met een vrachtauto die in volle vaart op een kerktorentje afdendert...

Entraygues, brug over de TruyereIn Entraygues denderen wij zo de smalle middeleeuwse boogbrug over de Truyère op. We vinden een mooi plekje aan de rivier, met uitzicht op de brug. Regelmatig zien we een auto achteruit terug moeten voor een tegenligger. Vanwege de ronding van de brug kun je tegenliggers namelijk nog niet aan zien komen als je de brug oprijdt. Wanneer we het dorp in lopen komen we langs een peilschaal waar de crues van de Truyère (niet bevaarbaar geweest) op aangegeven staan. Onvoorstelbaar dat die hier metershoog kan worden. Bij de samenloop met de Lot heet het 'Quai des gabarres'.

LOT

De Lot was vroeger tot twee kilometer boven Entraygues bevaarbaar voor 'gabares' (ook wel als gabarres gespeld) en 'sapines', die vooral hout en wijn richting Bordeaux vervoerden. Wanneer we, een beetje laat, wakker worden is het grijs maar droog. Even later breekt de zon door. We rijden over een eenbaanskronkelweggetje langs de Lot, in westelijke richting. Gelukkig komen we bijna geen verkeer tegen, maar in het hoogseizoen kun je hier waarschijnlijk maar beter niet komen met een camper. Af en toe staat er een waarschuwingsbord met 'wegversmalling' of 'bochten', wat wel ironisch is op een weg die net één camper breed en voor geen meter recht is. De Lot ziet er hier nog niet erg bevaarbaar uit, maar net bekanobaar. Het is een ruige rivier, met veel rotsen.

We wijken nog even van de rivier af om naar Conques te gaan, voor een bezoekje aan de beroemde abdij van Sainte-Foy. Al kilometers voor het dorp moeten we drie euro parkeergeld betalen, maar dat is dan wel meteen voor een heel jaar... In het hele dorp wemelt het van de Sint-Jacobsschelpen: Conques is blijkbaar een soort kruispunt van routes naar Santiago de Compostella. De abdij is ook beroemd vanwege zijn tympaan met reliëf van het laatste oordeel en de kloosterschat, met kostbare reliekschrijnen. We bekijken ze allebei, evenals het prachtige (en zeer toeristische) dorpje.

Net voorbij Conques, in St Parthem, is het Maison de la rivière d'Olt. Olt is de Occitaanse naam voor Lot. Helaas is het museum, waarin ook aandacht aan de scheepvaart op de Lot besteed wordt, dicht: dat is dan weer het nadeel van het voorseizoen. Dus zakken we maar weer verder de Lot af, op zoek naar de eerste sluis. Die moet volgens onze oude vaargids bij Roquelongue liggen, maar dat staat niet in de Michelinatlas.

sluis RoquelongueMaar we vinden hem, al staat er nu een waterzuivering overheen. De Lot was vroeger over 297 kilometer bevaarbaar met 76 sluizen van 30 bij 5,20 meter. Sluis 2 ziet er beter uit, al zitten er geen deuren meer in (die liggen zo te zien op de bodem) en groeit er een grote vijgenboom uit de muur. Op de muren staan nog lieren, de deuren gingen waarschijnlijk met kettingen open. Ernaast ligt een 'combinatiestuw': een vaste, stenen stuw, met beweegbare metalen panelen erbovenop. Onderweg zien we nu om de paar kilometer een sluis liggen, soms getransformeerd tot elektriciteitscentrale, soms alleen een paar muren. Na een korte stop op een prima camperservicepunt in Bouilliac parkeren we in Capdenac, waar een tunnel moet zijn.

tunnel CapdenacOok hier is de sluis (nummer 10 inmiddels) weer centrale geworden, zodat we het ergste vrezen, totdat we net om de hoek op een werkelijk prachtig souterrain stuiten. Aan beide uiteinden van de 139 meter lange tunnel, die een meander afsnijdt, zit namelijk een sluis! Dat kenden we tot dusverre alleen maar van de Doubs, en dan nog maar aan één kant. Dat de tunnel droog staat maakt hem alleen maar spectaculairder. Ook spectaculair zijn de enorme boomstammen die op het jaagpad in en voor de tunnel liggen: blijkbaar kan het hier 's winters flink tekeer gaan. Natuurlijk lopen we door de tunnel naar de andere kant. Wat een heerlijk land is dit toch, in Nederland zou zoiets gewoon opgeruimd of toch tenminste afgesloten zijn. Wat ons betreft krijgt deze tunnel drie sterren, ofwel 'vaut le voyage', om met de Michelingids te spreken. Hier staat er niet eens een verwijzing naar, behalve dan een cryptisch bordje 'canal de navigation' langs de weg. Weer 'aan boord' eten we onze walnotentaart uit Conques (een echt notendorp, er wordt ook veel notenolie verkocht) op. Mmm, "mérite un détour", om in Michelintermen te blijven.

Dan rijden we naar Montbrun waar de volgende tunnel moet zijn. Maar waar...? Uit de auto turend zien we even een muurtje langs de weg, en een paar rode tonnetjes in de rivier, diep beneden ons. Dat blijkt inderdaad de tunnelingang te zijn, maar helaas staat er een centrale overheen. Ook hier weer een sluis ín de tunnel, al is die nog nauwelijks herkenbaar. Maar het sluiswachtershuis staat er nog. Misschien is hier ook weer een sluis aan de andere kant, maar als we halverwege zijn vind ik het welletjes want deze tunnel is langer (259 meter), donkerder en ik voel allerlei rare dingen onder mijn voeten. In het andere uiteinde lijkt een soort hefdeur te hangen, waarschijnlijk voor het drijfhout. Hoewel Montbrun een fraai bergdorpje is, met zijn kasteel en cypressen op een hoge rots, rijden we nog maar even door naar naar Carjac, waar een derde tunnel moet zijn.

In Carjac schieten we pardoes een smalle hangbrug op, gelukkig is hij breed en stevig genoeg voor de camper ;-) De straatnamen herinneren nog aan de scheepvaart: Quai des mariniers, Rue du port... In de loop van de middag is het weer gaan regenen en 's avonds regent het nog steeds. Dus bewaren we tunnel nummer drie maar voor morgen en gaan lekker bij de 'Auberge du pont' eten. Na ons komt nog een groepje Nederlanders binnen. Zo te horen heeft een stel hier in de buurt een huis gekocht. Ik kijk ook steeds verlekkerd naar al die verlaten bijna-kasteeltjes en overwoekerde sluiswachtershuizen, maar als ik dan naast ons het woord 'houtworm' hoor vallen...

We worden 's nachts wakker doordat de koelkast staat te tikken. Thijs krijgt hem niet zo snel weer aan, nou dan moet hij maar uit blijven. Als ik 's morgens koffie wil gaan zetten wordt wel duidelijk waarom de koelkast niet meer aan wou: de gasfles is leeg. En de waterkraan lekt. En het regent. En ik heb hoofdpijn. Je hebt van die dagen... Dus gaan we maar in een cafeetje koffie drinken.

De benzinepompen in het dorp hebben onze gasflessen niet, dan gaan we eerst maar op de fiets op zoek naar de tunnel. Gewapend met zaklamp deze keer... dus staat er een groot hek voor de tunnelingang, die ook nog afgesloten is met een hefdeur, voor het hout natuurlijk. Als we even later langs de andere kant van de berg rijden zie ik daar een grote centrale voor de uitgang van de tunnel staan.

Onderweg zien we weer verschillende sluizen liggen. Het dal is prachtig met z'n steile rotswanden, waar de huizen letterlijk tegenaan geplakt zitten. Jammer dat het weer zo grauw is. In Tour de Faure vinden we een prachtig nieuw camper-parkeerterrein. Hoewel het regent besluiten we een stuk langs de Lot, die hier weer bevaarbaar wordt, te gaan fietsen. We nemen het jaag'pad'. Dat ziet er in het begin nog veelbelovend uit, maar al snel wordt het een smal spoor door de brandnetels. Gelukkig hebben we lange broeken aan... die dus binnen de kortste keren drijfnat zijn.

Bij de sluis van Saint Cirq Lapopie wordt het jaagpad weer beter. Dit is de eerste/laatste sluis die momenteel weer in gebruik is. In 1990 is het middelste gedeelte van de Lot, (die in 1926 gedeclasseerd is) van Saint Cirq Lapopie tot Luzech (64 kilometer) door de locale overheden weer bevaarbaar gemaakt voor de pleziervaart. De veertien handsluizen moeten door de vaarweggebruikers zelf bediend worden. Op de sluis staat uitgebreid uitgelegd hoe dat moet. Ook worden de 'markes' III (verboden voor passagiers- en pleziervaart), II (verboden voor pleziervaart) en I (diepgang niet meer gegarandeerd) uitgelegd. De diepgang in deze sluis is dan trouwens marke 0, want er zit een flinke bult in. Vanaf de sluis, waarnaast ook nog een oude molen zit, heb je een prachtig zicht op het dorpje Saint Cirq, dat als een adelaarsnest boven op de berg ligt.

Saint Cirq Lapopie uitgehakt jaagpad Ganil

Bij de volgende sluis, Ganil, begint het "beroemde", in de rotswand uitgehakte jaagpad. Wel prettig met dit weer, zo'n overdekt fietspad. Aan de sluis wordt nog volop gewerkt, het seizoen is wel op papier (1 mei - 15 november), maar nog niet in werkelijkheid begonnen. Als we op het jaagpad een plek met natte cement ontdekken kan ik het natuurlijk niet nalaten om er 'Picaro' in te schrijven. Lekker verwarrend voor de scheepvaartarcheologen van de toekomst ;-) In het dorpje Bouziès zien we de eerste huurjachtjes liggen. We fietsen hiervandaan langs de andere oever, over de weg, terug. We beklimmen ook nog een oude spoorbrug en lopen dan over de rails terug naar de fietsen. Het spoor, dat door de hele Lot-vallei loopt, heeft de binnenvaart hier kapotgemaakt, maar is nu zelf ook buiten gebruik.

Campers zijn niet gemaakt voor regenachtig weer, ervaren we bij terugkomst, als we al die natte kleren en regenjassen kwijt moeten. Om nog maar niet te spreken over natte honden met modderpoten. Langs de Lot rijden we, nu op de vaarkaart, richting Cahors. De weg loopt hier regelmatig door tunneltjes in de rotswand. Omdat ik op de kaart al doorrijhoogtes van 3,10 meter had zien staan bellen we nog maar eens om te vragen hoe hoog de camper precies is. Drie meter, dus dat moet kunnen. En dan staat er opeens 2,90 meter voor je neus… Dan maar net als met varen: plankgas eronderdoor! Maar we houden het dak erop. Onderweg stoppen we nog even bij de enige nieuwe sluis op dit gedeelte, die van Galessie, maar behalve de hoge stuw (afvarend zijn die vaste stuwen trouwens absoluut niet te zien) is daar weinig aan te bekijken.

Pont Valentré, CahorsIn Cahors parkeren we bij de Pont Valentré, met z'n vijf bogen en drie torens een van de mooiste bruggen die ik ooit gezien heb. De plaatselijke rondvaartboot vertrekt over vijf minuten, dus geen tijd om na te denken. De 'Valentré' vertrekt boven de brug en vaart dan op, langs de stad die net in een meander ligt. Onderweg krijgen we uitleg over alle torens en monumenten die vanaf het water te zien zijn. Waaronder een hotel dat gebouwd is op een voormalige sluis, en de 'bories', versterkte buitenhuizen van rijke burgers. We doen ook nog een sluis, die van Coty, met een oude watermolen ernaast. Deze sluis is wel geautomatiseerd, onze gids start het schutproces met behulp van een plastic pasje. (Zouden ze in de rest van Frankrijk ook wel willen, in iedere sluis je creditcard;-) Na de rondvaart lopen we de pont Valentré over naar de sluis, die onder de boog aan de linkeroever ligt. Het is een soort komsluis. We lopen ook nog een stukje af over het jaagpad, tot het onbegaanbaar wordt. Dan moeten we ook terug naar de camper, want onze parkeertijd zit er op.

Via een kleine omweg rijden we naar de supermarkt voor een nieuwe gasfles, want nog een dag met zo weinig koffie overleven we niet… Als de nieuwe fles er aan hangt blijkt waarom de oude zo snel leeg was: de regelaar lekt. Bah. Bij de Brico blijken ze alleen regelaars van 28 en 37 milibar te hebben, en onze gasinstallatie moet 50 hebben. Bovendien is de aansluiting heel anders. Een personeelslid zegt dat we in Montauban een kansje maken, bij een kampeerzaak. Boodschappen doen hoeft ook niet meer zonder koelkast, dus rijden we maar meteen richting Montauban. We overnachten in het dorpje Réalville, waar een mooi pleintje met arcades is. Van een buurcamper krijgen we een paar adressen van camper/kampeerzaken in de buurt van Toulouse, want in Montauban hebben ze niets volgens hem. Maar de Hymer-dealer daar kan ons ook niet helpen: 50 milibar mag niet in Frankrijk. Dus zit er niets anders op dan de fles na het koken maar dicht te houden, ofwel: geen koelkast meer de komende week.

TARN

Wat nu gedaan, nu we door alle gasperikelen zo'n eind van de Lot afgeweken zijn? Als ik op de kaart kijk, lijkt Albi me wel wat. Inderdaad, wat een stad en wat een kathedraal! Een fort op een rots van baksteen, zo'n indrukwekkende kerk heb ik nog maar zelden gezien. Aan de zijkant zit, als grootst mogelijke contrast, een portaal van het fijnste gotische kantwerk. Nog meer gotisch beeldhouwwerk aan de binnenkant, die enorm rijk gedecoreerd blijkt. Niet alleen met beeldhouwwerk, maar ook met fresco's. Er ligt ook een prachtige 'dode' Sainte-Cécile, waar de kathedraal naar vernoemd is. Dat maakt het 'verlies' van de Lot weer een beetje goed.

Saint-Cécile, Albi Sluis Albi

De steile oevers van de Tarn, die door drie hoge bakstenen boogbruggen verbonden worden, zijn ook schitterend. Tussen de bruggen een stuw, met daarin, jawel, een sluisje. Helaas ook weer met centrale erin. De Tarn was vroeger van negen kilometer boven Albi bevaarbaar tot zijn monding in de Garonne, door middel van dertig sluizen van 31 bij 5,20 meter (6 meter beneden Montauban).

We maken een rondje over de bruggen. De tegen de hellingen aan gestapelde huizen doen heel Italiaans aan. Een oude watermolen is omgebouwd tot hotel, dat soort hergebruik zie je in Frankrijk nog (te) zelden. Thijs brengt nog een bezoek aan het Musée Lapérouse. Omdat ik denk dat het alleen aan de gelijknamige zeevaarder is gewijd blijf ik van het uitzicht genieten. Fout gedacht. Er blijkt een interessante expositie over scheepsmasten te zijn. Speciaal om de hiervoor gekweekte boomstammen vanuit de Pyreneeën naar de kust te brengen zijn er sluizen in de Adour gebouwd.

Na het eten gaan we nog een rondje stad, langs de rivier maken. Vanaf het jaagpad zien we in de verte nog een sluisje liggen, prachtig in het late zonlicht. Daar moeten we natuurlijk heen. Heb ik ook een keer mijn nette schoenen en jasje aan voor een stadswandeling, duiken we toch weer een modderig pad met brandnetels en bramen op! De vissers hebben het nog een beetje begaanbaar gehouden. Al is het niet zo prettig als een bramenstruik je enige houvast is op een schuin, glibberig stukje met naast je een steile afgrond. De braam grijpt mij ook vast, in m'n haar. Het ergste is echter dat het pad nèt vijftig meter voor de sluis ophoudt, dan is er alleen maar een steile muur en water. Sh.., moeten we ook nog langs dat pad terug. Tenzij... naast ons is een soort gewelf, waarin van pallets een plankier is gemaakt. Om de hoek is het echter aardedonker. Natuurlijk weer geen zaklamp bij als het nodig is. Maar ja, het is ook wat als je zo opeens bij iemand vanuit de kelder de keuken binnen komt stappen ;-) We vragen het voor de zekerheid aan een visser: nee, het junglepad is echt de enige uitweg.

TarnsluisBij de VVV ga ik 's morgens nog even een poster kopen die we daar gisteravond gezien hebben, een oude spoor-affiche met bruggen en sluis, en dan gaan we de Tarn afzakken. Bij alle dorpjes waar volgens de oude vaargids een sluis moet zijn hebben we een kruisje gezet. Maar zowel in Marssac als in Aigueleze is geen sluis te bekennen. Aangezien de rivier hier enorm opgestuwd is hebben we wel zo'n vermoeden wat er aan de hand is: de EDF heeft weer eens vrij spel gehad. En inderdaad, bij Rivières stuiten we op een grote stuwdam met centrale. Wat verderop liggen echter nog resten van een sluis en stuw. We moeten ongeveer bij iemand door de tuin en vervolgens een steil bospaadje af, om er zicht op te krijgen. Er bij komen lukt echter niet meer, zonder 'abseilen', de steile oevers zijn compleet ingestort.

In alle volgende plaatsen die we aandoen is de sluis centrale geworden of onvindbaar. En op de een of andere manier lijkt dat hier definitiever dan op de Lot. Bessières is een van de weinige dorpjes met een oude kade op waterniveau. Zoals overal in dorpen en steden langs het water ligt het hier ook weer vol met scherven, schelpen, flessenbodems en ander huishoudelijk afval dat in vervlogen tijden over de muur gekieperd werd, maar hier is het werkelijk een luilekkerland voor mij.

Tarnsluis bij Montauban's Middags rijden we verder door het dal van de Tarn richting Montauban, maar we gaan niet meer op zoek naar sluizen, te deprimerend hier. Ook deprimerend zijn de pre-fab huizen, dezelfde als in de rest van Frankrijk, die hier tussen de oude boerderijen staan. Die laatste zien eruit zoals ik me Romeinse villa's voorstel.

In Montauban is het hó, stop! als we een 'bar du canal' passeren: jawel, we blijken net over het Canal de Montech à Montauban te rijden. Precies naast het vrachtwagenparkeerplaatsje waar we nu staan blijkt bovendien een oude Tarn-sluis te zitten, weliswaar afgedamd en overwoekerd, maar dat zien we toch liever dan een gloednieuwe EDF-centrale. Nu snappen we ook de opmerking uit de vaargids dat er hier twee schepen tegelijk konden schutten: het is een komsluis.

CANAL DE MONTECH A MONTAUBAN

Langs het kanaal van Montech naar Montauban fietsen we van Montauban naar Montech. Het 11 kilometer lange verbindingskanaal tussen de Tarn en het canal latéral à la Garonne telt tien sluizen. Het kanaal is sinds vorig jaar weer open voor de pleziervaart, op de tweetrapssluis naar de Tarn in Montauban na. VNF is hier nog aan het werk. Langs de muren liggen zwarte en witte keitjes in een wybertjes-patroon. Eerst denken we dat ze wel overdreven veel werk van deze sluis maken, maar later ontdekken we dat veel trottoirs in Montauban ditzelfde patroon hebben. De zwarte stenen zijn helemaal afgesleten, de witte zijn blijkbaar harder. Het sluismeestershuis heeft een prachtige trapleuning, met gietijzeren 'baardmannen'. Het is een mooi kanaal, maar wel een beetje saai voor de meeste jachten waarschijnlijk. We zien er dan ook maar één, en die ligt vast. Wel een écluse-galérie en veel VNF-auto's op het jaagpad. En twee slangen, waarvan er een minstens een meter lang is ! Als we dichterbij komen laten ze zich in het kanaal glijden en zwemmen naar de overkant.

CANAL LATERAL A LA GARONNE

In Montech gaan we natuurlijk naar het 'pente d'eau'. Verbodsborden gelden niet voor ons, met als gevolg dat we het laatste stukje met de fietsen door de bramen moeten sjouwen. Het hellend vlak is eigenlijk al die moeite niet eens waard. De 'machine' krijgen we door alle hekken die er om heen staan niet goed op de foto. Een boottochtje met passage van dit kunstwerk blijkt maar liefst 48 euro te kosten, en dan moet je nog je eigen lunch meebrengen!

the lock keeper is busy's Morgens breng ik eerst een bezoekje aan het Musée Ingres. Ingres kwam uit Montauban en heeft zijn verzameling oudheden en al zijn tekeningen aan de stad nagelaten. Dan rijden we naar Moissac, waar het canal latéral à la Garonne door middel van een aquaduct de Tarn oversteekt. Ik wist niet dat het jaagpad van dit aquaduct twee jaar lang als spoorweg gediend heeft, nadat de spoorbrug door een crue weggevaagd was. Er liggen twee jachtjes voor de sluis, maar aangezien het middagpauze is wachten we maar niet op de sluismeester. We waren eigenlijk van plan om nog langs Nérac aan de Baise te rijden, maar als we eenmaal op de péage zitten gaan we maar in een keer door naar Bordeaux.

GARONNE

Door Truus laten we ons naar een 'quai' in het centrum leiden. Aan de kade waar we zestien (!) jaar geleden met de So Fong gelegen hebben kunnen we echter niet staan. De oude beurs is verdwenen, evenals alle spitsen die daar tegen de wal lagen. Bij het oorlogsschip Colbert vinden we echter een prima plekje. Na het eten fietsen we langs 'les quais'. Die worden momenteel helemaal opgeknapt en opnieuw ingericht. Er ligt al een mooi fiets, wandel- en skatepad langs, de oude hangars worden sjiek gerestaureerd en heringericht, er komt groen en een vijver, die voor evenementen droog gezet kan worden. We fietsen een rondje om de dokken, waar nog een paar spitsen in meer of minder goede staat liggen, en de onderzeebootbunkers. Vervolgens gaan we de andere kant op, richting Pont de Pierre. Het is ontzettend hoog water, het staat tot in het gras, waardoor de zeventien bogen inderdaad wel laag worden...

de spits Karim, in de dokken van Bordeaux Bordeaux, Pont de Pierre

Vroeg uit de veren, om op tijd in Pauillac te zijn. Daar staat mij namelijk een bijzonder boottochtje te wachten, met de Breuil, het schip dat sinds kort de onderdelen van de Airbus A380, het grootste vliegtuig aller tijden, over de Gironde en Garonne vervoert. De passage van de Pont de Pierre moet het spannendste stukje van het tracé zijn, dus nu we toch in de buurt waren maar eens contact opgenomen met de rederij om te vragen wanneer de eerstvolgende passage zou plaatsvinden, zodat we wat foto's konden nemen. En ook maar gevraagd of ik, voor de krant, misschien mee zou kunnen varen, in de veronderstelling dat dat uit veiligheidsoverwegingen toch niet zou mogen. Maar het mocht dus wel, zowel van Socatra als van Airbus en van de kapitein.

Even voor tweeën draait de Breuil de Gironde op. Onze bestemming: Langon aan de Garonne. Onze lading: het allereerste staartstuk van een Airbus A380. De A380 wordt het grootste vliegtuig aller tijden. Het kan, verdeeld over twee verdiepingen, 555 passagiers vervoeren. Nadeel daarvan is dat het toestel zelf nog nauwelijks te transporteren is. Tot nu toe vervoerde Airbus de rompdelen, vleugels en stabilisatievlakken die in Duitsland, Groot-Britannië, Frankrijk en Spanje geproduceerd worden door de lucht naar de assemblagefabriek in Toulouse. Maar omdat voor de reusachtige A380-delen zelfs het transportvliegtuig Beluga te klein bleek, is Airbus overgestapt op vervoer over zee, rivier en weg.

Het staartstuk is gisteravond afgeleverd door de Ville de Bordeaux. Het was de eerste keer dat deze zeeboot van Fret Cetam (een dochter van de Franse rederij Louis Dreyfus en het Noorse Leif Hoegh) die speciaal voor de Airbustransporten in het Chinese Nanjing gebouwd is, Pauillac aandeed. Het 154 meter lange en 24 meter brede ro-ro schip heeft naar verluidt de grootste heklaadklep ter wereld: 21 bij 11,5 meter. De Airbusdelen worden in het ruim onder 'gecontroleerde atmosfeer' vervoerd. Inmiddels is de Ville de Bordeaux al weer op weg naar Hamburg, om het voorste en achterste deel van een A380-romp op te halen. Vervolgens worden in Mostyn (bij Liverpool) de vleugels, in Saint-Nazaire het middendeel van de romp en tenslotte in Cadix de achterste stabilisatievlakken geladen, waarmee de Ville de Bordeaux dan over een week of twee weer in Pauillac moet zijn.

De Breuil in PauillacHier worden alle zes vliegtuigonderdelen inclusief chassis door een dieplader het ponton Gironde opgereden. Dit 'drijvende voetbalveld' van 155 bij dertig meter is bij scheepswerf Remontowa in Gdansk gebouwd en begin dit jaar naar Pauillac gesleept. Het is voorzien van zestien ballastpompen, waardoor altijd 'gelijkvloers' gelost en geladen kan worden, een bilgepomp, brandblusinstallatie en koppelinrichting op maat. De onderdelen van één complete A380 kunnen op het ponton opgeslagen worden, om vervolgens in vier keer door de Breuil naar het 95 kilometer landinwaarts gelegen Langon gevaren te worden. Dit jaar worden in totaal zeven toestellen gebouwd, dus 28 reizen voor de Breuil, volgend jaar veertien en vanaf 2008 zal wekelijks een bouwpakket aangeleverd worden. Airbus verwacht de A380 dertig jaar lang te kunnen bouwen. Er zijn inmiddels 129 toestellen besteld. Het staartstuk wat de Breuil nu vervoert zal overigens nooit vliegen: de eerste Airbus A380 is bestemd voor belastings-testen.

de kapiteinDe Gironde en de Breuil sluiten naadloos op elkaar aan. Ernaast is plaats voor een tweede schip. De Breuil is bij scheepswerf De Hoop in Heusden gebouwd. Elie Blanchy, de verrassend jonge schipper, heeft anderhalve maand in Nederland doorgebracht voor de afbouw en proefvaarten. Hij is ook bij de reis van Heusden naar Bordeaux aanwezig geweest, die de Breuil op eigen kracht, in vijf dagen heeft afgelegd, met een tussenstop in Saint-Nazaire aan de Loire. Net als de andere drie bemanningsleden heeft Elie Blanchy een zeevaartachtergrond en wordt dus kapitein genoemd. Voorheen voer hij voor Socatra, de rederij uit Bordeaux die de Breuil heeft laten bouwen, in Frans Guyana. Socatra heeft een tienjarig contract met Airbus afgesloten. Op dit moment wordt in Heusden een zusterschip van de Breuil gebouwd, de Brion. Dit tweede schip is vooral als reserve bedoeld, maar zal misschien ook voor andere ro-rotransporten ingezet gaan worden. De Breuil is genoemd naar een riviertje dat bij Pauillac in de Gironde uitmondt, de Brion is een zijrivier van de Garonne bij Langon.

Mijn reis op de Breuil begint natuurlijk met een rondleiding over het schip. De Breuil is onder zeeklasse gebouwd, dubbelwandig, en meet 75 bij 13,8 meter, vertelt de kapitein. Er staan twee Rolls Royce schottels van 800 KW in en een Veth boegschroef van 400 KW. Voor de aandrijving zorgen drie Caterpillar generatoren van 1000 KW, waarvan er een als reserve dient. Alles voldoet aan de laatste normen voor wat betreft uitstoot en geluid. Bij de gemiddelde snelheid van vijftien kilometer per uur produceert de Breuil op een afstand van dertig meter evenveel decibellen als een buitenboord van zestig PK. De Breuil kan twintig kilometer per uur halen. Om te voorkomen dat de natuurlijke Garonne-oevers beschadigd worden door hoge golfslag is na diverse tests voor een 'spoon' vorm gekozen.

laadplatformDoorvaarthoogte en diepgang zijn eveneens belangrijke factoren op de Garonne, waar voorheen enkel spitsen voeren. In het 'ruim' van de Breuil twee laadplatforms van 25 bij 8,4 meter. Met behulp van hydraulische lieren kunnen deze platforms 2,3 meter in hoogte variëren en zeventig ton dragen. Aan de zijkant zitten opblaasbare afdichtingen. Omdat het staartstuk plat vervoerd wordt hoeft het platform nu niet te zakken. Normaal gesproken zou er ook een rompdeel mee gaan, maar in de proefperiode wordt ieder onderdeel nog apart vervoerd. Het 27 meter brede staartstuk op zich weegt maar 7,5 ton, maar er komt nog eens 42 ton aan kisten met los materiaal en chassis bij. Bij hoge constructies, het middendeel van de A380-romp heeft een doorsnee van ruim tien meter, kan de Breuil ook nog ballast zetten. In totaal 1100 kuub, waardoor de diepgang van anderhalf tot 2,60 meter kan variëren. De inhoud van de ballasttanks, en daarmee de diepgang, kan in de stuurhut op een computerscherm afgelezen worden.

Op een ander scherm de theoretische getijcurve en stroomsnelheid, die met echte meetgegevens aangevuld, dan wel gecorrigeerd worden. Deze software is speciaal voor de passage van de Airbustransporten onder de Pont de Pierre ontwikkeld. De Breuil mag deze door Napoleon gebouwde boogbrug in het centrum van Bordeaux alleen bij stil, laag water passeren. Op de Garonne loopt een behoorlijk tij, af en toe zelfs een Mascaret (vloedgolf) en de zeventien bogen van de Pont de Pierre zijn relatief smal, laag en, dicht bij de pijlers, ondiep voor de Breuil met zijn omvangrijke lading. Alle afvaarten van de Breuil worden dan ook bepaald door de, behoorlijk korte, passage-marge van de Pont de Pierre. Dat is echter niet de enige veiligheidsnorm die Airbus en de Port Autonome de Bordeaux vastgesteld hebben: de afvoer van de Garonne mag niet meer dan tweeduizend kuub, de stroomsnelheid één meter per seconde en de dwarswind niet meer dan vier à vijf meter per seconde bedragen. "Oorspronkelijk was die norm op twee meter per seconde gesteld, maar zo hard waait het hier bijna altijd", lacht Elie Blanchy.

river information servicesEen derde scherm, in het midden van de lessenaar, is voor de elektronische kaart. De Breuil is verder uitgerust met twee dieptemeters en een zee- en een rivierradar. Het eerste stuk moeten we echter zonder elektronische kaart varen, omdat de Gironde-kaart er nog niet is. In de loop van de middag komt die echter via PC nummer vier binnen, een laptop die voor communicatie gebruikt wordt. Voies Navigables de France (VNF) heeft speciaal voor de Airbus-transporten een kaart volgens Ecdis-normen van de Garonne laten maken, de eerste Inland Ecdis kaart van Frankrijk. Deze kaart begint bij de Pont tot Pierre en loopt door tot boven Langon. De Gironde en het stuk Garonne tot de Pont de Pierre zijn namelijk maritiem. Het estuarium heet Gironde tot de Bec d'Ambès, het punt waar de Garonne en de Dordogne samenkomen. We passeren hier rond vier uur.

de loodsDe loods, David, deelt mijn enthousiasme voor elektronische kaarten niet. "Een speeltje. Sommige officieren kijken niet eens meer buiten, alleen nog maar op dat scherm. Maar wat als het systeem een black-out krijgt?" De kapitein vindt de kaart niet echt gemakkelijk werken. Terwijl hij zo te zien toch een ervaren PC-gebruiker is: het grootste deel van de tijd brengt hij aan het computerbureau door. Hij heeft bijvoorbeeld een leuke presentatie over de A380-logistiek gemaakt. Ook de andere bemanningsleden zijn erg geïnteresseerd in de Airbustransporten. Als de tweede kapitein klaar is met zijn andere werk komt hij er bij zitten met zijn eigen laptop, waarop nog meer foto's staan. Ondermeer van de Afon Dyfrdwy (Welsh voor River Dee), het schip dat onder vergelijkbare omstandigheden als de Breuil de vleugels van de A380 van Broughton naar Mostyn vervoert. Alle Airbusschepen, inclusief de Ville de Bordeaux, zijn blauw en hebben de tekst 'Airbus A380 on board' op de huid staan.

David kent alles en iedereen. Ook Weekblad Schuttevaer, "Van de Wagenborgs". Er is een twintigtal loodsen in Bordeaux, die maandelijks zo'n hondertwintig schepen over de Gironde begeleiden. Normaal vaart niemand hier tegen stroom op. "Behalve de Breuil, en nu de Ville de Bordeaux. En een paar Nederlandse schepen, want die Hollanders hebben altijd haast." Vandaag vaart er niets, zelfs geen jachten. "De mensen houden niet van dat bruine water hier", weet David, "Maar ondanks de kleur is het het schoonste water van Europa, er zit zelfs zalm in". Aan de kades beneden Bordeaux ligt een handjevol zeeboten. Een paar silo's, een kunstmestfabriek, maar weinig activiteit.

de LyonnaisBinnenvaart is er niet meer op de Garonne, op de Lyonnais, een spijsolietanker van CFT, en wat grindbakjes na. De paar spitsen die hier een aantal jaren geleden nog een keer per week met maïs uit het Canal latéral à la Garonne naar Bassens voeren liggen er allemaal uit. "Terre du Sud heeft werk genoeg", zegt David, "maar ze kunnen geen schepen meer vinden. VNF heeft de binnenvaart hier kapot gemaakt door gebrek aan onderhoud. Als je drie keer je schroef aan gort vaart op de boomstammen die onder water liggen gaat de verzekering toch moeilijk doen." De Babette is inmiddels omgebouwd tot restaurant en de Europa, de spits die in 2000 in twee stukken door het Canal du Midi naar de Garonne gekomen is, moet ergens in Bordeaux in de dokken liggen. De eigenaar vaart nu op een andere spits, in noord-Frankrijk.

Bij het naderen van Bordeaux mindert de Breuil vaart: we zijn een halfuurtje te vroeg voor de Pont de Pierre. Volgens de berekening kunnen we met onze twee meter diepgang tussen 18.23 en 18.39 uur onder de brug door. Alvorens we van de capitainerie groen licht krijgen moet er nog een bootje gaan kijken of er geen afvaart is. Om 18.31 uur passeren we de Pont de Pierre via boog nummer elf. De loods aan de marifoon, de kapitein aan de boegschroef, de tweede kapitein aan de schottels en de twee andere bemanningsleden voor op de hoeken, op de uitkijk. Pas de problème, hoewel het water zo'n tien minuten eerder dan voorspeld was al weer flink op begon te komen: de Mascaret. En het was ook wel een beetje spannend omdat de tweede kapitein hier voor het eerst voer. In boog negen wordt momenteel een remmingwerk gebouwd. Niet echt noodzakelijk, lijkt me. "Die remming is ook niet voor ons bedoeld", vertelt Elie Banchy, "maar ter bescherming van de brug. Dat heeft de stad geëist. Voor ons wordt het alleen maar lastiger, omdat de doorvaartopening er smaller en langer door wordt." De Airbus-onderdelen over de weg door Bordeaux vervoeren zou echter absoluut onmogelijk zijn geweest.

spannend door de Pont de Pierre

Op de bruggen en op de wal staan overal mensen foto's van de Breuil te nemen en te zwaaien. Hoewel het staartstuk wel het minst spectaculaire onderdeel is, is de Breuil een echte bezienswaardigheid. Boven Bordeaux wordt dat bepaald niet minder. Het is zaterdagavond en mooi weer, dus druk langs de Garonne. Bijna alle 'cabines à carrelets', vishutjes op palen, zijn bemand. Ook wordt de luchthoorn regelmatig gebruikt, als we een bekende visser passeren, of langs het huis van een vriend van een vriend komen, of... Daarna wordt het opletten geblazen. De rivier wordt geleidelijk smaller, krommer en ondieper. Omdat we een golf op de wal gaan trekken minderen we vaart. De bochten gaan zuigen. De diepte onder het schip varieert hier van 2,5 tot zes meter. Bij de rotsen van Cadillac, een kilometer boven het dorpje, hebben we echter nog maar 1,30 meter water over.

oude brugpijler in LangonHet vaartechnisch moeilijkste punt van de reis blijkt niet de Pont de Pierre, maar de bruggen van Langon. Omdat het middelste gat te ondiep is moeten we het veel smallere stuurboord gat nemen, in de buitenbocht. Meteen achter de brug staan nog de pijlers van een oude brug en dan komen er kribben. Door dat alles en de vloed neert het hier behoorlijk. Waarschijnlijk niet zo'n probleem met een spits, maar met zo'n grote bak ga je hier toch wel erg dicht langs de wal, vind ik. Volgens de borden moeten we dertig meter uit de oever blijven, dat zal niet meevallen... De werktuigkundige en de matroos staan achterop om de afstand tot de wal, de pijler en de kribben door te geven, want in dit soort situaties is een stuurhut voorop niet zo handig. Maar alles gaat goed. De hoogwatermerken op de brugpijlers gelden hier overigens alleen voor de Breuil.

de eindbestemmingEven later, rond half tien, arriveren we op onze eindbestemming: het dok van Langon. Omdat het vrij haaks op de rivier ligt en de ingang niet veel breder is dan de Breuil, is de invaart ook niet eenvoudig. Daarom wordt overgeschakeld op de stuurstand buiten, naast de stuurhut. Het moet ook extra netjes gaan omdat een van de directeuren van Socatra vandaag de touwen aan komt nemen. Het dok is trapeziumvormig: eenmaal binnen kan de achterkant van de Breuil naar stuurboord, met de laadklep tegen de ro-rosteiger gedraaid worden. Nadat sluisdeuren gesloten zijn kan het waterpeil in het dok afhankelijk van de waterstand tot 7,5 meter verhoogd of verlaagd worden, zodat het laadplatform gelijk met de wal ligt.

De bemanning laat de deuren nu echter open, om niet de rest van het weekend last te hebben van de pompen. De bedieningsruimte staat als een cabine à carrelets op palen. Op de wal staat een soort partytent: dat blijkt de dummy van het middelste rompdeel te zijn, die voor een vijftal testvaarten is gebruikt.

Het lossen duurt maximaal twee uur. Hiervoor wordt weer een speciaal, zeer wendbaar voertuig gebruikt. De chassis gaan met de Breuil mee terug. Bij een normale waterstand kan de Breuil binnen één dag weer af, bij een afvoer minder dan driehonderd kuub moet ruim zes uur in Langon en vier uur bij de Pont de Pierre op het juiste tij gewacht worden. In Langon worden de Airbusonderdelen op een nabijgelegen terrein opgeslagen, in afwachting van het wegtransport naar Toulouse. Hiervoor is een 'route à grand gabarit' van 240 kilometer, met onderweg vier halteplaatsen aangelegd. Het wegkonvooi, op zes speciale opleggers, die in de breedte verstelbaar zijn, duurt drie nachten. Voor automobilisten die per ongeluk achter zo'n twintig kilometer per uur rijdend Airbustransport terecht komen, zijn kaarten met alternatieve routes uitgegeven, vertelt de kapitein nog. Al met al bedragen de logistieke kosten zo'n twee miljoen euro per vliegtuig. Dat is overigens slechts één procent van de verkoopprijs van een A380...

DORDOGNE

Vanuit Langon rijden we 's morgens binnendoor richting Dordogne: die rivier hadden we nog niet gehad. Onderweg talloze rommelmarkten: zoals zaterdag de nationale trouwdag is, heb je op zondag in ieder dorp wel een brocante of 'vide grenier'. De Dordogne is voor ons op zich niet zo'n interessante rivier bij gebrek aan sluizen, maar is toch wel heel belangrijk geweest vanuit binnenvaartoogpunt. Er is heel wat hout en wijn vanuit de binnenlanden via de Dordogne, die over 267 kilometer bevaarbaar was, naar Libourne vervoerd. En daarvandaan ook naar Nederland. Dus rijden we naar Port Sainte Foy, waar een scheepvaartmuseumpje moet zijn. Normaal gesproken waren we niet meteen zover weg geschoten, maar we hebben in Bretagne wel geleerd dat kleine musea buiten het hoogseizoen nauwelijks open zijn, en op zondag maak je dan nog het meeste kans.

In Sainte Foy blijken we met onze neus in de boter te vallen, de gabariers-club houdt vandaag een fête du fleuve, en er is een verzamelbeurs bij het museum. Daarom is dat zelfs tijdens de lunchpauze open. Als we het museum, met veel modellen van regionale schepen en oude documenten, bekeken hebben, vragen we aan de mensen die gezellig met z'n allen in het museum zitten te eten of we even in een boek wat daar te koop is mogen kijken. De meneer die naar ons toe komt blijkt toevallig de auteur te zijn, en ook nog degene die het museum gesticht heeft. Als hij hoort dat wij 'echte' schippers zijn kan het helemaal niet meer stuk! We worden aan iedereen voorgesteld en zijn verplicht iets in het gastenboek te schrijven. In ruil daarvoor krijgen we natuurlijk een handtekening met persoonlijke opdracht in ons boek, plus een gratis catalogus en nog allerlei folders. Thijs heeft een 'constructiefout' in de maquette van een sluis ontdekt, dus komt de laptop erbij om op onze foto's te laten zien hoe een sluisdrempel eruitziet en waar hij voor dient. Als dank krijgen we een fles wijn en de uitnodiging om eens bij een van de gabariers in de tuin te komen kamperen om uitgebreid over scheepvaart te kunnen praten.

CANAL DE LALINDE

Na verloop van tijd gaan we toch maar weg, richting Canal de Lalinde. Dat is een 15 kilometer lang lateraalkanaal langs de Dordogne bij Lalinde, met 9 sluizen van 29 bij 6 meter. Het kanaal begint aan de benedenkant met een hoge boogbrug, gevolgd door twee sluizentrappen van elk drie kolken. Er loopt water door het kanaal, maar in beide sluizentrappen zijn alleen de bovendeuren 'in gebruik'. De overige deuren en muren zijn hangende tuinen. Het is een prachtig stuk kanaal, ook door het fraaie geel-met-blauwe sluiswachtershuis met 'rozentuin' bij de eerste trap. Drie sterren!

canal de Lalinde canal de lalinde canal de lalinde  

Het Canal de Lalinde is tussen 1838 en 1844 aangelegd om drie gevaarlijke stroomversnellingen in de Dordogne te omzeilen. Die waren alleen met loodsen te passeren. Toen het kanaal klaar was werden de nu werkloze loodsen tot sluismeesters benoemd. Op de 9 sluizen in het kanaal (Dordogne-sluis nummer tien ligt in de rivier, in Bergerac) werkten vijf 'éclusiers', een aantal 'cantonniers' en een met sabel bewapende, mobiele 'garde'. De sluismeesters moesten kunnen lezen en schrijven. Vrijgezelle sluismeesters moesten met hun zus of moeder samenwonen en 'van goede zeden' zijn. Er werd alle dagen van zonsopgang tot een half uur na zonsondergang geschut, behalve op zon- en feestdagen tussen 9 en 12 uur, zodat de sluismeesters naar de kerk konden. Ze hadden fruitbomen en vee tot hun beschikking. Alleen varkens waren verboden, omdat die de oevers beschadigden. Het kanaal staat nu op de wachtlijst om monument te worden.

We brengen ook nog een bezoek aan de EDF-stuwdam naast het kanaal, waar een vissenlift is. Bezoekers kunnen de vissen dankzij een glazen wand langs zien zwemmen. Er komen een paar flinke jongens voorbij. Omdat Thijs niet vegetarisch wil eten ga ik daarna kijken of er in het dorp Tuilieres, waar we tussen de weg en het kanaal geparkeerd staan, wat te halen valt. Restaurants zijn er niet op loopafstand, maar de bakker is nog open, dus ga ik naar binnen voor een quiche of iets dergelijks. Het wordt een escargot-paddenstoelentaart, die de bakker nog even voor ons opwarmt in haar privé-oven. Na het eten gaan we niet meer fietsen om al die calorieën weer kwijt te raken, want vanavond moet er hoognodig getypt worden. Wel verplaatsen we de camper nog even naar een paradijselijk stekje tussen het kanaal en de Dordogne, waar een gabare in aanbouw is.

Het eerste stuk kanaal blijkt het interessantst. In Saint-Capraise stuiten we op een aquaduct waar nu eens geen riviertje, maar een weg onderdoor loopt. Er staat ook een gedenksteen voor de laatste Dordogne-schipper, Henri Gonthier, die in 2000 overleden is. We zien natuurlijk meteen een soortgelijk (alleen dan blauw met groen waarschijnlijk ;-) bordje langs het Canal d'Heuilley vóór ons, ter herinnering aan de laatste spitsenschipper...

In Port de Couze ligt een grote belemmering voor de heropening van het kanaal: een nieuwe brug met slechts een kleine duiker eronder. Net als in Capraise zitten er verbredingen in Port de Couze en Lalinde. Het bassin van Lalinde ziet er wel leuk uit, er ligt ook een houten scheepje in het midden voor anker, 'voor de sier'. De sluis verkeert hier ook in goede staat, het sluiswachtershuis is een 'VTT'-centrum. Niet voor niets, hierna wordt het jaagpad slechter... en nogal saai. Het kanaal staat hier vol kreupelhout. Een mooi klusje voor de bewoners van de gevangenis, die wat verderop langs het kanaal ligt, vinden we. Net als vroeger, alle gevangenen aan een lange ketting. En dan allemaal een kettingzaag, zegt Thijs...

gabare Le Grand ToretSluis Mauzac is als nieuw. Ernaast ligt een stuwdam die sinds zijn aanleg in 1843 nog twee keer verhoogd is voor de stroomproductie. Zodat erboven een groot bassin ontstaan is, waar de watersport nu dankbaar gebruik van maakt. Er loopt een fraaie boogbrug overheen. De naam Mauzac komt van 'Malus aqua', leren we in een oude toren langs de rivier, waar we een wat verbleekte expositie over het kanaal, de rivier en de dam aantreffen. Naast de toren ligt Le Grand Toret, een blauw geverfde gabare waarmee je voor vijf euro een vaartocht van dik een uur kunt maken. Dat lijkt ons wel wat (ondanks het feit dat hij een tikkeltje lek lijkt gezien het water wat er steeds uitgepompt wordt) zeker omdat we waarschijnlijk de enige passagiers zullen zijn. Maar om nou een halve dag te moeten wachten...

ISLE

We verruilen de Dordogne voor de Isle. De Isle was tot 1936 bevaarbaar van Périgeux tot Libourne, waar hij in de Dordogne uitmondt, een afstand van 143 kilometer. De Isle heeft veertig sluizen van 24,25 bij 4,50 meter. Omdat we vanwege de warmte geen zin hebben om een binnenstad in te duiken, programmeren we Truus op Maussac, een dorpje net beneden Périgueux. Als ze ons toch door het centrum van Périgueux stuurt zien we als we daar de brug passeren nog net een glimp van de stuw en een (hier blijkbaar onvermijdelijke) gabare. In Maussac kun je niet eens bij de Isle komen en het is een dorpje van niks, dus rijden we door. Als we ons even aan het oriënteren zijn zien we een verkeersdrempel over het hoofd. Halleluja! (in werkelijkheid zeiden we wat anders ;-) wat een sprong! Voor ons gevoel is er geen glas meer heel, maar de camperinboedel blijkt alleen maar een tikje verschoven te zijn.

IslesluisAls er even later een hele file achter ons hangt slaan we maar af, Saint Léon sur l'Isle in. Net voor de brug eindigen we op een mooi blijf-plekje. Een grasveld tot in het water (de oude 'bleek' waarschijnlijk), met boom, uitzicht op een kasteeltje en jawel, net om de hoek ook nog een sluisje. Dat moet wel sluis Beauséjour zijn. De muren zijn gaaf en de deuren zitten er nog in, al staan ze open en loopt het water over een batardeau. Het is de bedoeling dat de Isle geleidelijk weer bevaarbaar gemaakt wordt, de eerste drie sluizen moeten inmiddels gerestaureerd zijn. Zo te zien levert dat hier heel wat minder problemen op dan bij de Lot en de Tarn. De Isle lijkt ons geen spectaculaire, maar wel een 'lieflijke' rivier om op te varen. Groen en bochtig.

Na een wandeling gaan we lekker onder onze boom zitten lezen. Het lijkt warempel wel vakantie... Daar hoort een koud biertje bij, vindt Thijs. Helaas valt het niet mee om het in de rivier gekoeld te krijgen, omdat Kia het flesje steeds opvist en komt brengen. Dus krijgt ze een geballaste waterfles, die we die dag dus nog ongeveer driehondertachtig keer in het water moeten gooien. Iedere keer als hij terugkomt krijgen we er gratis een frisse douche bij. Sinds we geen koelkast meer hebben camperen we waarlijk culinair: canard à l'orange vanavond. Mijn wantrouwen tegen kant en klaar eten uit een pot blijkt ongegrond: het smaakt prima. Gelukkig hebben we zo ook weinig afwas, want de watertank blijkt ook nog eens leeg.

We beginnen de dag met koffie uit de Isle. Ik had willen zeggen: met een bad in de Isle, maar A) klinkt die volgorde niet zo smakelijk en B) bedacht ik bij de eerste stap dat ik toch niet zó dapper ben. De camping van Neuvic adverteert langs de route nationale met een 'borne de service', maar eenmaal voor de poort blijkt die 'hors service'. Er stonden ook nog borden van een supermarkt in Saint Médard de Mussidan (een naam die je bijna próeven kunt) met servicepunt, dus rijden we daar dan maar heen. Als we voor de spiksplinternieuwe servicezuil bij de gloednieuwe super U aan het parkeren zijn komt een vriendelijke dame vertellen dat we tot haar spijt geen gebruik kunnen maken van de vuilwaterput: die is van polyester en de eerste dag is er al een vrachtwagen met zijn wiel door gezakt. Ook is de watertap nog niet aangesloten. Maar de drukknopkraan blijkt het wel te doen, dus drukken we de tank maar vol. Dan nog even tanken en boodschappen doen hier, als dank voor de service.

We parkeren vervolgens maar op het kerkplein (zoals je in steden bijna altijd aan het water kunt staan moet je in dorpen naar de kerk gaan) van Saint Médard enzovoort, om lopend op zoek te gaan naar de rivier. Er is een watermolen, maar daar komen we niet eens bij. Als we, al over propriété privé, verder lopen zien we uiteindelijk de ingang van een sluis, maar helaas aan de overkant en er is hier geen brug. De sluis (nummer 22 al, van bovenaf geteld) ziet er wel gerestaureerd uit.

Als we verder rijden vangen we af en toe een glimp op van een stuw, maar het gaat te snel om sluizen te zien. We proberen het nog één keer, in Moulin-Neuf, waar sluis 33 moet zijn, en geven dan de Isle maar op. Niet alleen moeten we een beetje aan de terugreis gaan denken, maar het is ook zeer frustrerend dat je steeds niet aan het water kunt komen. Na de lunch programmeren we Truus op de Quai de la Charente in Angoulême. Ik verwacht dat ze al snel rechtsaf zal slaan, maar ze blijft ons maar verder langs de Isle sturen. Mij best, dan leun ik lui achterover, zij zal wel een betere weg weten, en bovendien zien we zo misschien nog wel een sluisje. We zien geen sluizen meer, maar in het voorbijgaan wel borden naar een 'Restaurant de l'écluse', rondvaarten per gabare, een 'Maison de l'Isle', en vooral naar Libourne, dat steeds dichterbij komt... Als ik de kaart er toch maar weer eens bij pak wordt duidelijk dat Truus ons finaal de verkeerde kant op stuurt. Angoulême lag ten noord-noord-westen van ons, maar zij heeft een onbekende bestemming in het zuid-westen in gedachten. En die houdt ze na herhaaldelijk opnieuw programmeren op Angoulême, zelfs na verwijdering van de zekering, nog vast. Een idée fixe... of ze wil gewoon nog niet richting huis!

Inmiddels zijn we zo dicht bij Libourne dat we er ook maar heen gaan. Ik heb me Libourne altijd voorgesteld als een soort La Roche Bernard, met oude pakhuizen aan de kades, misschien zelfs een paar gabares er voor. Maar er is weinig van de sfeer van 'La Rivière Espérance' terug te vinden. Zeg maar niets, wat aan de gouden tijd van de binnenvaart op de Dordogne herinnert. De enige bezienswaardigheden van Libourne zijn een oude toren aan de samenloop van de Isle en de Dordogne, waar we net voor parkeren, en een boogbrug over de Dordogne die wel wat van de Pont de Pierre heeft. Na een rondje door de stad stappen we dus maar weer in de camper en rijden à la carte richting Angoulême.

CHARENTE

Goed gegokt: een plekje onder de bomen, aan een turquoise rivier, met bankje en uitzicht op de stad, die op de berg voor ons ligt. En een jaagpad, dus pakken we meteen de fiets. 'La coulée verte' blijkt een prachtige, en dus ook druk gebruikte fiets-, jog- en wandelroute langs de rivier. De Charente was, en is weer, bevaarbaar van Angoulême tot Rochefort (zee). 196 kilometer, met negentien sluizen van zo'n 28 bij 6,35 meter en op de maritieme benedenloop nog twee grotere sluizen.

's Avonds gaan we lopend de stad in, een vesting op een berg. Angoulême is de stripstad van Frankrijk. Alle straatnaambordjes zijn tekstballonnetjes en overal kom je stripfiguren tegen die, vaak als halfvergane fresco's, op de oude muren zijn geschilderd. Ook is een aantal blinde muren voorzien van trompe l'oeil schilderingen, zoals je wel vaker in Frankrijk ziet, maar dan in stripstijl.

straatnaambordje bedriegertje

Omdat we 's morgens te vroeg zijn voor het stripmuseum zijn lopen we, via de er tegenover gelegen passerelle van papierfabriek 'le Nil', het eiland op waar de kunstacademie is gevestigd, in de hoop dat we zo bij de sluis kunnen komen. Die lijkt echter alleen maar per schip bereikbaar. Of door over de bijna droogstaande stuw te lopen. Er komt net een huurjachtje de sluis in. Ook op de Charente moeten de opvarenden de sluis zelf bedienen. Behalve van juli tot half september, dan stelt het departement hier en daar gratis sluiswachters ter beschikking. Dit jachtje heeft echter het geluk een paar sluizenfanaten te treffen: ga maar aan boord, dan schutten wij wel! Die tandwielconstructies draaien trouwens nog behoorlijk zwaar.

Charente handsluisje in Angouleme

Het museum blijkt fantastisch! Tegelijk een museum over strips, in Frankrijk wel de negende kunstvorm genoemd, en een parodie op traditionele musea. Opgezet als een grote kijkdoos, wandel je tussen levensgrote coulissen met vouwlijnen en plakstroken het 'museumplein' op. Als eerste bezoeken we het museum van Natuurlijke Historie. Hier zien we bijvoorbeeld 'oude schoolplaten' met de evolutie van de striphond, van Idéfix (een 'gewone' hond), via denkende en sprekende honden als Rataplan en Pluto naar een robothondje. Er hangen ook 'schilderijen' van honden, waaronder eentje die goed uitdrukt hoe Kia zich in onze afwezigheid voelt. In de vitrines geen opgeprikte vlindersoorten, maar tekstballonnetjes ('bulles'). Het museum voor Schone Kunsten betreden we natuurlijk via een staatsietrap. Binnen een overzicht van verschillende stijlen en een aantal topstukken. In de 'indrukwekkende architectuur' zitten allerlei perspectivische grapjes. In het historisch museum vinden we natuurlijk een overzicht van de ontwikkeling van de strip, ondermeer van teksten onder, naar teksten ín de tekeningen. Het Volkenkundig Museum belicht een aantal striphelden: gewone, super- en anti-helden. In de vitrines een reconstructie van hun persoonlijke omgeving door middel van echte en getekende objecten en hun 'CV'. In het Technisch Museum zien we de strip van schets met scenario tot druk, al dan niet in kleur, ontstaan. Hoewel ik de meeste Franse stripfiguren helemaal niet ken, vind ik het een supermuseum, informatief (ook wat betreft 'museologie') en grappig. Ook van buiten is het mooi: een moderne glazen voorgevel zit als een wig in een ruïne.

's Middags fietsen we stroomafwaarts langs 'la coulée verte'. Het is bloedheet, zo'n 34 graden, maar onder de bomen is het prima uit te houden. De sluisjes zien er allemaal keurig uit, zelfs een beetje steriel. Aan het uiteinde van alle stangen zit een waarschuwingsbord: als de deur open staat steekt de stang dwars over het jaagpad. Beneden de tweede sluis, waar ook weer verschillende riviertakken zitten, zijn kinderen lekker bij de brede (zowat in de lengteas van de rivier aangelegde) stuw aan het rondspetteren. Bij de derde zit een grote (papier?) fabriek. Het water heeft overal die typisch, heldergroene kleur. Echt een mooie rivier. Volgens Henri IV dan ook "La plus belle rivière de mon royaume". Beneden de volgende sluis eindigt het jaagpad geleidelijk in een maisveld. Jammer, terug dan maar.

Wat verder stroomafwaarts ligt Saint-Simon, het 'village des gabariers'. We schieten met de camper een smal straatje in en moeten dan ook nog eens achteruit terug vanwege wegwerkzaamheden. Maar het hele dorp, dat wil zeggen alle twee mannen, helpt mee om te zorgen dat we er zonder kleerscheuren vanaf komen. We gaan er vanuit dat het 'maison des gabarriers' wel gesloten zal zijn, maar tot onze verbazing is het niet alleen open, maar blijken er vier personeelsleden rond te lopen in het twee kamers tellende museumpje. Het is gewijd aan de plaatselijke scheepsbouw en overslag. Van de werven en haven is echter nauwelijks nog een spoor te vinden. Onvoorstelbaar dat er hier in 1892 7,6 miljoen ton langs gekomen is. Maar het is geen geweldig museum en ik vind de video moeilijk te volgen.

Dat kan ook komen doordat ik gewoon moe ben van de warmte. Dus besluiten we maar een rustig plekje aan de Charente op te zoeken waar we kunnen zwemmen. Langs de weg staan borden naar alle sluizen, een heel verschil met de Isle. Dankzij het bord 'Ponts et bras de la Charente' vinden we een van de mooiste plekjes van Frankrijk. Een meanderende zijtak van de Charente, met daarin een prachtig oud boogbruggetje. Ervoor ligt een natuurlijk stuwtje in de kniediepe rivier, erachter is een diepe, heldergroene poel ontstaan, met een strandje in de binnenbocht.

oud bruggetje charentesluis

Na het eten is de temperatuur weer acceptabel genoeg om te fietsen. In de directe omgeving blijken inderdaad nog meer fraaie bruggetjes te liggen èn een sluis. Een soort dubbelsluis eigenlijk. Het sluismeestershuis staat te koop, maar blijkt belachelijk duur.

De laatste vakantiedag is eigenlijk geen echte vakantiedag meer: de camper moet gepoetst, onze aflossers zijn onderweg. Omdat het weer zo warm belooft te worden, blijven we lekker op ons mooie plekje in de schaduw staan, ook al betekent dat dat we geen brood hebben. Als alles van binnen en van buiten weer spic en span is gaan we zelf nog even in bad. Dan rijden we naar Cognac, onze eindbestemming. Ondanks alle gasperikelen en het vaak slechte weer een mooie reis!