Dinsdag 25 september

Na het ontbijt zijn we even over een dieren- en plantenmarkt gelopen, net achter het hotel, maar op dit vroege tijdstip waren de meeste verkopers nog aan het uitpakken. Er werden ook bonsai-boompjes verkocht, grillige sierstenen die op rotsformaties lijken (suiseki in het Japans) en goudvissen, die in grote emaillen schalen rondzwommen.

De bustocht naar Huzhou duurde ruim 2,5 uur, maar we hoefden ons onderweg niet te vervelen. Het landschap was erg mooi, eerst reden we door de heuvels met theeplantages en later door vlakke velden waar rijst en suikerriet verbouwd werd, met op de achtergrond blauwe bergen. Ook passeerden we een dorp waar het langs de weg helemaal volstond met bamboe stoelen en ladders.

'Oooh!' riep iedereen, toen we over een kanaal reden dat aan beide zijden zwart van de schepen zag. John zat er hoofdschuddend bij. Fotograferen viel niet mee: de bus reed ongeveer twee keer zo hard als op de borden werd aangegeven. John vertelde nadien dat we onderweg zo'n 5 keer geflitst waren, maar dat bekeuringen toch niet van de ene stad naar de andere doorgestuurd worden. Doordat de chauffeur, voor het eerst, verkeerd reed misten we een bezoekje aan een parelkwekerij maar daar was niemand rouwig om.

Tai Hu

Tai Hu is met zijn oppervlakte van 2400 km2 het grootste binnenmeer van Oost-China. Het is slechts 2 tot 5 meter diep, maar het water is erg schoon, zodat langs de oevers en de eilanden veel viskwekerijen gevestigd zijn en er lotus en waterkastanje verbouwd wordt. Bij de vertrekplaats van de boot in Huzhou was het een schilderachtige rommel. Het lag er vol halfvergane betonnen en houten zeilschepen en woonboten. Net Schellingwoude, zei iemand.

De vaartocht over het Tai meer leek ook op een oversteek van het IJsselmeer, maar dan voor de oorlog: aan de horizon verscheen opeens een grote vloot zeilende vissersschepen. Kregen we toch nog jonken te zien, of in ieder geval schepen die daar met hun hoog oplopende kont sterk aan deden denken. De vissers leken steeds twee aan twee te werken en na een tijdje hadden we het door: twee schepen trokken samen een net door het water, waarbij hun twee tot vier kleine zeilen zorgden voor de voortbeweging en twee grote zeilen voorkwamen dat ze naar elkaar toe getrokken werden door het net. De op een bijzondere manier doorgestikte vierkante zeilen waren zwart, donkerbruin, grijsblauw en lichtgroen. Het was werkelijk een machtig gezicht.

De ruim 3 uur durende oversteek van Huzhou naar Wuxi was daarnaast een goede gelegenheid om weer eens even bij te komen, bij te praten, bij te schrijven en bij te tanken… Bijslapen was ook verleidelijk op de comfortabele banken, zeker nadat we onze buikjes rond gegeten hadden bij een uitstekende draaiplateau-maaltijd. Je kon onderweg ook nog een massage krijgen.

Op een bepaald moment kruisten we een scheepvaartroute, waarschijnlijk tussen een vaarweg aan de westkant van het meer en het Grote Kanaal, wat met een boog langs de oostzijde van het Tai-meer loopt. De afgeladen scheepjes kregen heel wat water over zich heen want er stond een behoorlijk windje. Veel collega's huiverden bij het idee met zo'n diep schip met zo'n lage den en alleen afgedekt met een stuk plastic dit meer over te moeten steken. John vertelde nadien dat we ons vaartochtje zelfs nog bijna mis hadden gelopen omdat er storm afgegeven was. De meeste schepen voeren geladen van west naar oost en leeg terug. Sommigen waren wit van het stof, tapioca of misschien wel… Chinaklei?

Wuxi

Bij aankomst in Wuxi konden we nog wel een uitstapje aan. Daarom reden we langs het hotel om de lokale gids op te halen en vervolgens naar de Li-tuin. Onderweg vertelde de gids dat Wuxi maar een klein provinciestadje was, met slechts 1 miljoen inwoners. Wuxi betekent 'Geen tin meer', een naam die aangeeft dat de tinmijnen hier op een gegeven moment uitgeput raakten. Later bloeide de stad weer op door de aanleg van het Grote Kanaal.

Li Yuan

De Li-tuin bleek ook weer aan het meer te liggen. Aan de overkant van de inham leek een sluis of een hoogwaterdeur te zitten, misschien een verbinding met het Grote Kanaal, maar dat konden we helaas niet goed zien. Deze tuin was heel anders dan die in Shanghai, veel groter, maar ook veel ruimer opgezet. Water speelde de hoofdrol, slechts hier en daar zag je een rotspartij of paviljoen. Deze grillige rotsen zijn afkomstig uit het Tai-meer, waar, als ik het goed begrepen heb, door methaangas holtes in de kalksteen ontstaan. Stenen uit het Tai-meer vind je in heel China. De gids, voor de verandering eens een wat oudere man, met woeste wenkbrauwen, gaf veel historische informatie.

School

Naar aanleiding van vragen uit de bus vertelde hij dat schipper vóór 1949 als het op twee na slechtste beroep werd beschouwd, na soja-molenaar en metaalarbeider. Tegenwoordig zijn alle schepen particulier eigendom, vaak van de schippers zelf. Volgens de gids wonen die niet aan boord, maar hebben ze een huis op de wal. Dat betwijfelden wij toch, gezien de woonruimte en het feit dat we tot nu steeds gezinsbdrijven hadden gezien, maar we konden het de gids vergeven: er zijn ook maar weinig Nederlanders die weten dat de meeste schippers op hun schip wonen. Chinese schipperskinderen gaan overdag naar een 'Kanalschule', maar als hun ouders lange reizen maken wonen ze bij familie aan de wal.

Alle kinderen gaan in China pas op hun 8e naar de basisschool, die 6 jaar duurt. Dan volgt de middelbare school, afhankelijk van het niveau 3 of 6 jaar. Degenen die daarna naar de universiteit willen moeten eerst een zwaar toelatingsexamen afleggen. De gids in Chongqing had al verteld dat er tegenwoordig ook particuliere universiteiten zijn, waarvoor je alleen maar genoeg geld nodig hebt om toegelaten te worden.

In het hotel bleken we tot ons genoegen een kamer met uitzicht op een kanaal te hebben. We bleven daar ook eten en zijn daarna met een klein groepje nog een blokje omgelopen. Er was nog een groot warenhuis open, maar daar werd alleen kleding verkocht. 's Nachts hoorden we af en toe schepen langs komen. Ze bleken totaal zonder verlichting te varen.

   
 
©PICARO